Выбрать главу

‘Dus dat is ook waar!’ snauwde Masema en speeksel vloog rond. ‘Terwijl er allerlei smerige geruchten de ronde doen die de heilige naam van mijn heer Draak belasteren, waag jij het uit te rijden met deze... deze...’

‘Ze hebben mijn heer Draak trouw gezworen, Masema,’ onderbrak Perijn hem. ‘Zij dienen hem! Doe jij dat ook? Hij heeft me gestuurd om een eind aan het doden te maken. En jou naar hem toe te brengen.’ Niemand bood hem een stoel aan, dus duwde hij een stapel papieren van een zitting en ging uit zichzelf zitten. Hij had graag gezien dat de anderen ook plaatsnamen. Schreeuwen leek altijd lastiger als je zat.

Hari keek hem met uitpuilende ogen aan en Masema stond bijna te beven. Omdat hij ongevraagd een stoel had gepakt? Ach, natuurlijk. ‘Ik heb de mensennaam opgegeven,’ zei Masema kil. ‘Ik ben slechts de Profeet van de Herrezen Draak, moge het Licht op hem schijnen en de wereld komen om voor hem neer te knielen.’ Aan zijn stem te horen zouden de wereld en het Licht het betreuren als ze dat nalieten. ‘Maar er valt hier nog veel te doen. Grootse werken. Allen dienen te gehoorzamen wanneer mijn heer Draak roept, maar in de winter gaat het reizen altijd langzaam. Een uitstel van enkele weken zal weinig verschil maken.’ ik kan je vandaag al in Cairhien krijgen,’ zei Perijn. ‘Als mijn heer Draak met jou heeft gesproken kun je op dezelfde manier terugreizen en binnen enkele dagen weer hier zijn.’ Als Rhand hem terug liet keren.

Masema deinsde zowaar achteruit. Hij liet zijn tanden zien en keek woest naar de Aes Sedai. ‘Een of ander kunstje van de Ene Kracht? Ik wil niet door de Kracht worden aangeraakt! Het is Lichtschennend voor sterfelijke zielen die aan te raken!’ Perijns mond viel bijna open. ‘De Herrezen Draak geleidt zelf, man!’

‘De gezegende heer Draak is niet als andere mensen, Aybara!’ snauwde Masema. ‘Hij is het vleesgeworden Licht! Ik zal gevolg geven aan zijn oproep, maar ik wil niet worden aangeraakt door de smerigheid van deze vrouwen.’

Perijn liet zich achterover tegen de rugleuning zakken en zuchtte. Als de man al zo ingenomen was tegen Aes Sedai, hoe zou hij zich dan gedragen als hij van de mannelijke geleiders Gradi en Neald hoorde? Heel even overwoog hij Masema gewoon een dreun op zijn hoofd te verkopen en dan... Mensen liepen in de gang voorbij en bleven even staan om naar binnen te gluren voor ze zich verder repten. Er hoefde er maar een te schreeuwen en Abila zou een slachtbank worden. ‘Dan gaan we te paard, Profeet,’ zei hij zuur. Licht, Rhand had hem opgedragen dit geheim te houden tot Masema voor hem stond! Hoe moest hij dat die lange weg naar Cairhien klaarspelen? ‘Maar verder geen uitstel meer, de Herrezen Draak wil je heel graag spreken.’

‘Ik wil ook graag met mijn heer Draak spreken, moge zijn naam gezegend zijn door het Licht.’ Zijn ogen flitsten snel naar de twee Aes Sedai. Hij trachtte het heimelijk te doen en schonk zelfs nog een glimlach aan Perijn. Maar hij rook... grimmig. ‘Heel, heel graag zelfs.’

‘Zou mijn vrouwe graag willen dat ik een valkenier een havik laat brengen?’ vroeg Maighdin. Een van Alliandres vier valkeniers, allen mannen die even mager waren als hun vogels, duwde een glanzende slechtvalk met een veren kapje van de houten stok voor op het zadel op zijn dikke handschoen en hield haar de grijze vogel voor. De valk met de blauwe vleugelpunten stond op de groene handschoen van Alliandre. Die vogel was jammer genoeg aan haar voorbehouden. Alliandre kende haar plaats als leenvrouwe, maar Faile begreep dat ze haar lievelingsvogel niet wilde afstaan.

Ze schudde enkel haar hoofd en Maighdin boog in haar zadel en stuurde haar merrie weg van Zwaluw. Ver genoeg om niet opdringerig te lijken maar nog zo vlakbij dat Faile haar stem niet hoefde te verheffen als ze haar nodig had. De waardige goudblonde vrouw had bewezen dat ze inderdaad een even vaardige en slimme kamenierster kon zijn als Faile had gehoopt. Dat kon ze tenminste zijn als ze had geleerd dat ondanks haar vriendschappelijke verhouding met haar vroegere meesteres, Lini de hoogste van Failes kameniers was en bereid was haar gezag te gebruiken. Tot haar verrassing was daarbij zelfs iets voorgevallen waarbij een strafrietje was gebruikt, maar Faile deed net of ze daar niets van had gemerkt. Alleen een volkomen dwaas bracht zijn bedienden in verlegenheid. Er speelde nog wel de zaak van Maighdin en Tallanvor natuurlijk. Ze wist wel zeker dat Maighdin nu zijn bed deelde, en als ze echt bewijs in handen had, zouden ze moeten trouwen, al moest ze Lini persoonlijk op die twee afsturen. Maar dat was nu niet van veel belang en kon haar ochtend niet bederven.

De valkerij was een idee van Alliandre geweest, maar Faile had een rit door dit vrij open bos niet erg gevonden. De sneeuw had over alles een glooiende deken gelegd en lag dik en wit op de kale takken. Het groen van de bomen die nog steeds hun bladeren bezaten leek frisser. De lucht was scherp en rook nieuw en vers. Bain en Chiad hadden erop gestaan haar gezelschap te houden, maar zaten verderop op hun hurken met de sjoefa rond hun hoofd geslagen en keken haar misnoegd aan. Sulin had met alle Speervrouwen mee willen komen, maar nu er honderden verhalen de ronde deden over strooptochten van Aiel, was louter het zien van een Aiel al voldoende om de meeste Amadicianen op de vlucht te doen slaan of naar een zwaard te doen grijpen. Er moest wat in die verhalen zitten, anders zouden de meeste mensen een Aiel niet eens hebben herkend, maar het Licht mocht weten wie het waren en waar ze vandaan kwamen. Niettemin was ook Sulin het ermee eens dat die onbekenden naar het oosten waren getrokken, misschien naar Altara.

In elk geval verschaften twintig soldaten van Alliandre en even zoveel vleugelgardisten van Mayene voldoende begeleiding nu ze vlak bij Abila waren. De rode of groene wimpels aan hun lansen wapperden als linten bij elke windvlaag. Berelains aanwezigheid was de enige smet. Hoewel het schouwspel van die rillende vrouw in haar met bont afgezette rode mantel zeker vermakelijk was. Mayene kende eigenlijk geen winter en vandaag leek het een late najaarsdag. In Saldea kon het hartje winter zo hard vriezen dat blootgestelde huid steenhard zou worden. Faile haalde diep adem. Ze had zin om te lachen.

Door een of ander wonder was haar echtgenoot, haar geliefde wolf, zich naar behoren gaan gedragen. Hij schreeuwde niet meer naar Berelain en rende ook niet meer van haar weg, maar gedoogde nu de liefkozingen van dat mens, stond ze eenvoudig toe zoals je een kind toestaat bij je knie te spelen. En het allerbeste was dat ze niet meer haar boosheid hoefde in te perken, wanneer ze wilde uitrazen. Als zij schreeuwde, schreeuwde hij terug. Ze wist dat hij geen Saldeaan was, maar het was zo moeilijk geweest en diep in haar binnenste had ze gedacht dat hij haar te zwak achtte om het tegen hem op te nemen. Een paar avonden geleden had ze hem er bij het eten bijna op gewezen dat Berelain uit haar kleren zou barsten als ze zich nog verder over de tafel heen boog. Nou ja, zo ver zou ze natuurlijk niet gaan, niet met Berelain. De snol meende nog steeds dat ze van haar kon winnen. En juist vanmorgen was hij heel overheersend geweest, kalm, zonder enige tegenwerping te dulden, het soort man waarvan een vrouw wist dat ze sterk moest zijn om hem te verdienen, om gelijk aan hem te zijn. Natuurlijk zou ze hem daarover moeten berispen. Een overheersende man was heerlijk zolang hij maar niet aannam dat hij altijd van alles kon bevelen. Lachen? Ze kon wel zingen! ‘Maighdin, ik denk dat ik eigenlijk toch...’ Maighdin stond meteen met een vragende glimlach naast haar, maar Failes woorden verstierven bij het zien van drie ruiters verderop die zo snel mogelijk hun paarden door de sneeuw naar haar toe dreven. ‘Er zijn gelukkig voldoende hazen, mijn vrouwe,’ zei Alliandre, die haar grote witte ruin naast Zwaluw stuurde, ‘maar ik had gehoopt... Wie zijn dat?’ Haar valk stapte opzij op haar dikke handschoen en de belletjes aan het kapje rinkelden. ‘Nee maar, dat lijken me enkele mensen van u, mijn vrouwe.’