Выбрать главу

Faile knikte grimmig. Zij had hen ook herkend. Parelean, Arrela en Lacile. Wat deden die hier?

Het drietal trok de teugels vlak voor haar aan en hun paarden hijgden dampig. Parelean leek even grote ogen te hebben als zijn appelschimmel. Laciles bijna verborgen gezicht in de diepe mantelkap maakte bezorgde slikbewegingen en Arrela’s donkere gezicht zag grijs. ‘Mijn vrouwe,’ zei Parelean fel. ‘Belangrijk nieuws. De Profeet voert gesprekken met de Seanchanen!’

‘De Seanchanen?’ riep Alliandre uit. ‘Hij neemt toch zeker niet aan dat die zich bij mijn heer Draak zullen aansluiten?’

‘Wellicht is er een eenvoudiger uitleg,’ merkte Berelain op, terwijl ze haar veel te opzichtige witte merrie aan de andere kant van Alliandre stuurde. Nu Perijn er niet was om indruk op te maken, was haar donkerblauwe rijkleding heel beschaafd van lijn en toonde tot onder haar kin een hoog gesloten nek. Toch rilde ze. ‘Masema heeft een hekel aan Aes Sedai en de Seanchanen hebben geleidsters als gevangenen.’

Faile klakte met haar tong van ergernis. Als dit waar was, was het inderdaad belangrijk nieuws. Ze mocht slechts hopen dat Parelean en de anderen genoeg gezond verstand behielden om te doen of ze er stom toevallig over hadden horen praten. Desondanks moest ze het zeker weten en snel ook. Wellicht was Perijn al bij Masema aangekomen. ‘Wat voor bewijs heb je, Parelean?’

‘We hebben met drie boeren gesproken die vier nachten geleden een groot vliegend monster zagen landen, mijn vrouwe. Er werd een vrouw aangevoerd die naar Masema werd gebracht en zeker een hele avond met hem heeft gepraat.’

‘We konden haar hele rit naar Masema’s verblijf in Abila volgen,’ voegde Lacile eraan toe.

‘Die boeren dachten alle drie dat het wezen Schaduwgebroed was,’ meldde Arrela, ‘maar ze leken redelijk betrouwbaar.’ Als zij zei dat een man die niet tot Cha Faile behoorde, redelijk betrouwbaar was, betekende dat hetzelfde als wanneer een ander stelde dat hij goudeerlijk was.

‘Ik denk dat ik naar Abila moet,’ bedacht Faile terwijl ze Zwaluws teugels oppakte. ‘Alliandre, neem Maighdin en Berelain mee.’ Elk ander ogenblik zou het verstrakken van Berelains lippen haar hebben vermaakt. ‘Parelean, Arrela en Lacile begeleiden me naar...’ Een man schreeuwde en iedereen schrok op.

Vijftig pas verder stortte een soldaat van Alliandre in groene jas uit het zadel en even later viel een vleugelgardist achterover met een pijl in zijn keel. Tussen de bomen verschenen gesluierde Aiel die al rennend hun bogen afschoten. Nog meer soldaten vielen neer. Bain en Chiad stonden al en hun donkere sluiers verborgen hun gezicht voor andermans ogen. Hun speren staken nu achter de riemen van de pijlkokers op de rug en ze schoten soepel en vlot hun pijlen af, maar wisten ook nu en dan naar Faile te kijken. Overal om hen heen bevonden zich Aiel. Het leken er wel honderden, een grote strop die zich samentrok. Ruiters lieten lansen zakken en trokken zich in een kring rond Faile en de anderen terug. Maar er vielen vrijwel meteen gaten wanneer Aielpijlen doel troffen.

‘Iemand moet dit nieuws over Masema naar heer Perijn brengen,’ zei Faile tegen Parelean en de twee vrouwen. ‘Een van jullie moet hem zien te bereiken! Rijd als de weerlicht!’ Haar ogen schoten rond en omvatten Alliandre en Maighdin. En Berelain. ‘Jullie allemaal, rij er als de Duistere vandoor of sterf hier!’ Ze wachtte nauwelijks op hun knikje en voegde de daad bij het woord. Ze spoorde Zwaluw fel met haar hielen aan en sprong tussen de nutteloze lering soldaten weg. ‘Rijden!’ schreeuwde ze. Iemand moest het nieuws naar Perijn brengen. ‘Rijden!’

Laag over Zwaluws nek gebogen, dwong ze de zwarte merrie zo hard mogelijk te rennen. Snelle hoeven lieten sneeuw opzij stuiven, terwijl Zwaluw even licht als haar naamgenote wegdraafde. Een honderdtal stappen dacht Faile dat ze weg kon breken. Toen krijste Zwaluw opeens en struikelde en viel naar voren met het scherp knappende geluid van brekend bot. Faile vloog door de lucht en kwam hard neer. Alle lucht ontsnapte uit haar longen toen ze met haar gezicht in de sneeuw belandde. Naar adem snakkend krabbelde ze overeind en griste een mes uit haar riem. Zwaluw had gekrijst voor ze was gestruikeld, voor dat afschuwelijk geluid van breken. Een gesluierde Aiel doemde voor haar op alsof hij uit de lucht kwam vallen en hakte met een harde hand tegen haar pols. Haar dolk viel uit de opeens verdoofde vingers en voor ze met haar linkerhand een andere kon trekken, hield de man haar al vast. Ze vocht, schoppend en slaand, ze beet zelfs, maar de kerel was even breed als Perijn en een hoofd groter. Hij leek ook even hard als Perijn, zo weinig kon ze bij hem uitrichten. Ze had van ergernis kunnen huilen over het vernederende gemak waarmee hij haar aanpakte, door eerst al haar dolken weg te plukken en in zijn riem te steken, waarna hij een van zijn eigen wapens gebruikte om haar kleren open te snijden. Nog voor het tot haar doordrong lag ze naakt in de sneeuw, waren haar ellebogen met haar ene kous achter op de rug bijeengebonden en vormde de andere kous een lijn om de nek. Ze had geen andere keus dan hem te volgen, huiverend en struikelend in de sneeuw. Haar huid werd blauw en rimpelig van de kou. Licht, hoe had ze ooit kunnen denken dat deze dag niet ijskoud was? Licht, ze hoopte dat iemand was weggekomen met het nieuws van Masema! En van haar gevangenneming, al zou ze wel weten te ontsnappen. Dat andere was belangrijker.

Het eerste lichaam dat ze zag, was dat van Parelean. Hij lag plat op zijn rug met zijn zwaard in een uitgestrekte hand en zijn mooie jas met de stroken satijn in de mouwen zat onder het bloed. Daarna zag ze nog veel meer lijken. Vleugelgardisten in rode borstkurassen, soldaten van Alliandre met hun donkergroene helmen en een valkenier. De gekapte slechtvalk fladderde vergeefs tegen de riempjes die nog in de vuist van de dode zaten. Ze koesterde echter haar eigen hoop. De eerste andere gevangenen die ze geknield tussen enkele Aiel en Speervrouwen zag, waren Bain en Chiad, niet langer gesluierd. Beiden waren naakt en hielden hun ongeboeide handen op de knie. Op Bains gezicht zat bloed dat haar vlammend rode haren dof maakte. Chiads linkerwang was paars en opgezet en haar grijze ogen leken licht verdwaasd. Ze zaten daar geknield, met rechte rug, onbeweeglijk en onbeschaamd, maar toen de grote Aielman haar ruw op haar knieën omlaag drukte, veerden ze op. ‘Dit is niet goed, Shaido,’ mopperde Chiad kwaad. ‘Zij volgt ji’e’toh niet,’ blafte Bain. ‘Je kunt haar niet tot gai’shain maken.’

‘De gai’shain dienen stil te zijn,’ merkte een grijze Speervrouw verstrooid op. Bain en Chiad keken Faile berouwvol aan, waarna ze zich in kalme afwachting leken te schikken. Faile zat in elkaar gedoken en trachtte haar naaktheid achter haar knieën te bedekken. Ze wist niet of ze moest huilen of lachen. De twee vrouwen die ze overal elders zou hebben gekozen om haar bij de vlucht te helpen, zouden vanwege ji’e’toh geen hand opheffen om dat te proberen, ik zeg het nogmaals, Efalin,’ mopperde de man die haar gevangen had genomen. ‘Dit is dwaasheid. Het is meer kruipen dan reizen dat we doen, vanwege deze... sneeuw.’ Hij zei het woord onhandig. ‘Daar ergens zitten te veel gewapende mannen. We horen naar het oosten te trekken en niet nog meer gai’shain te maken die ons nog erger zullen ophouden.’