Bij die gedachte ontzonk haar alle moed, en ze schudde haar hoofd over de grote groep windvindsters. Zij bezaten de kennis van het weer waarmee ze de Schaal op de juiste manier konden gebruiken, maar zelfs Renaile beaamde – zij het met tegenzin – dat hoe meer Kracht er door de Schaal gestuurd werd, hoe groter de kans was om het weer te helen. Die kracht kon door één geleidster onmogelijk goed en nauwkeurig geleid worden; er was een cirkel nodig, een volledige cirkel van dertien. Tot die dertien zouden Nynaeve, Aviendha en Elayne zeker behoren, en wellicht enkele Kinsvrouwen. Renaile was niettemin duidelijk van plan om zich te storten op dat deel van de overeenkomst, waarin was afgesproken dat hun alle vaardigheden zouden worden geleerd die de Aes Sedai hun konden leren. De poort was de eerste geweest, en het vormen van een cirkel zou de tweede zijn. Het mocht nog een wonder heten dat Renaile niet elke windvindster uit de haven had meegenomen. Stel je voor dat ze met drie- of vierhonderd van deze vrouwen had moeten werken! Elayne dankte het Licht dat het er maar twintig waren. Maar ze stond hier niet om ze te tellen. Bij elke windvindster die op nog geen pas afstand langs haar liep, peilde ze het vermogen met de Ene Kracht. Eerder die dag had ze slechts een handvol kunnen peilen, tijdens de moeizame onderhandelingen met Renaile. Kennelijk had het bereiken van een rang bij de windvindsters niets met leeftijd of vermogen te maken. Renaile was beslist niet de sterkste, hoorde niet eens bij de eerste drie of vier, terwijl een vrouw achteraan, Senine, verweerde wangen had en met veel grijs doorschoten haar. Gek genoeg was aan de gaatjes in haar oren te zien dat Senine ooit meer dan zes zware oorringen had gedragen. Zwaarder dan ze nu droeg. Elayne ordende in gedachten de gezichten en namen die ze kende met een groeiend gevoel van tevredenheid. De windvindsters mochten dan min of meer de overhand hebben, en zij en Nynaeve konden grote, zeer grote moeilijkheden krijgen met zowel Egwene als met de Zaal van de Toren, zodra de voorwaarden van hun overeenkomst bekend werden, maar geen enkele van de aanwezige vrouwen zou onder de Aes Sedai een bijzonder hoge rang innemen. Beslist niet laag, maar ook niet hoog. Ze hield zichzelf voor dat ze zich niet voldaan moest voelen – het veranderde niets aan de overeenkomst – maar dat kostte moeite. Dit waren uiteindelijk de besten die de Atha’an Miere op konden brengen. Hier in Ebo Dar, tenminste. En als de windvindsters Aes Sedai waren geweest, zou ieder, van Kurin met haar onbewogen donkere blik tot Renaile, geluisterd hebben als zij sprak, en zijn opgestaan als zij een kamer binnenkwam. Als ze Aes Sedai geweest waren en zich zo gedragen zouden hebben. Toen kwam het einde van de rij in zicht, en ze schrok op terwijl een jonge windvindster van een kleiner schip langsliep. Het was een vrouw met bolle wangen die Rainyn heette en gekleed was in eenvoudige blauwe zijde. Ze droeg niet meer dan een handvol munten aan haar neusring. De rij werd gesloten door twee leerlingen: de jongensachtige, slanke Talaan en Metarra, die grote ogen opzette. Ze stapten haastig door met een gekwelde uitdrukking op hun gezicht. Zij hadden hun neusring nog niet verdiend, laat staan het kettinkje. Ze droegen één smalle gouden ring in het linkeroor die het op moest nemen tegen drie in het rechteroor. Ze staarde het drietal nog net niet na. Of misschien toch wel.
Opnieuw groepten de Atha’an Miere samen rond Renaile, en de meesten staarden net als Renaile begerig naar de Aes Sedai en de Schaal. De laatste drie vrouwen stonden achteraan. De leerlingen maakten de indruk dat ze niet zeker wisten of ze wel het recht hadden om hier te zijn. Rainyn, met haar armen over elkaar geslagen, zoals Renaile, maakte net zo’n onzekere indruk als de andere twee. De windvindster van een springer, het kleinste vaartuig van het Zeevolk, bevond zich zelden in het gezelschap van de windvindster van de golfvrouwe van de clan en al helemaal nooit in dat van de windvindster van de Vrouwe der Schepen. Rainyn was minstens even sterk als Lelaine of Romanda, en Metarra was de gelijke van Elayne zelf, terwijl Talaan... Talaan, die daar zo nederig stond, in haar rood linnen wambuis en met haar eeuwig neergeslagen ogen, kwam dicht in de buurt van Nynaeve. Heel dicht. En wat ook speelde: Elayne wist dat zij haar volle vermogen nog niet had bereikt, net als Nynaeve. Hoe stond dat met Metarra en Talaan? Ze was zo gewend aan de wetenschap dat alleen Nynaeve en de Verzakers sterker waren dan zijzelf. Nou ja, Egwene ook, maar die was geforceerd. Haar eigen vermogen en dat van Aviendha kwamen overeen met dat van Egwene. Dat krijg je als je je tevreden voelt, zei ze droevig tegen zichzelf. Lini zou gezegd hebben dat het haar eigen schuld was, omdat ze dingen vanzelfsprekend achtte.
Elayne lachte zachtjes om zichzelf en draaide zich om zodat ze Aviendha kon zien. De Weefkring stond echter als aan de grond genageld vlak voor de poort en schuifelde zenuwachtig met de voeten, terwijl Careane en Sareitha hen kil opnamen. Afgezien van Sumeko, maar hoewel die de zusters recht aankeek, bewoog ze zich evenmin. Kirstian leek in tranen te willen uitbarsten.
Elayne onderdrukte een zucht en leidde de Kinsvrouwen weg, zodat de stalknechten de paarden door de poort konden voeren. De Weefkring sjokte mee als een kudde schapen – zij was de herderin en Merilille en de anderen de wolven. Ze zouden sneller zijn gevolgd als Ispan er niet was geweest.
Famelle, een van de vier vrouwen in de Weefkring zonder grijze of witte haren, en Eldase, een vrouw met een doordringende blik, als ze tenminste niet naar een Aes Sedai keek, hielden Ispan bij de armen vast. Ze leken maar niet te kunnen besluiten of ze Ispan zo stevig moesten vastpakken dat ze overeind bleef, of niet te hardhandig. Het gevolg was dat de Zwarte zuster heen en weer zwalkte en half door haar knieën zakte als hun greep wat verzwakte, zodat ze weer overeind moest worden getrokken voor ze neerviel. ‘Vergeef me, Aes Sedai,’ mompelde Famelle voortdurend met iets van een Tarabonse tongval. ‘O, het spijt me, Aes Sedai,’ zei Eldase die elke keer als Ispan struikelde, ineenkromp en kreunde. Alsof Ispan niet had geholpen om twee Wijzevrouwen te doden en het Licht mocht weten hoeveel mensen meer. Ze maakten zich druk over een vrouw die zou sterven. De moordpartij in de Witte Toren waarbij Ispan betrokken was, zou al ruimschoots voldoende zijn om haar te veroordelen.
‘Zorg dat ze niet in de weg loopt,’ zei Elayne, en ze wuifde hen bij de poort vandaan, de open plek op. Ze gehoorzaamden, maakten een knix en lieten Ispan bijna vallen, waarna ze zich mompelend bij Elayne en de gevangene verontschuldigden. Renaile en de anderen haastten zich verder en keken afwachtend naar de zusters rond Merilille.
Bijna onmiddellijk ontbrandde de oorlog van woeste blikken opnieuw. Tussen Aes Sedai en de Kinsvrouwen, tussen de Weefkring en de windvindsters, en tussen de Atha’an Miere en iedereen die ze zagen. Elayne hield haar kiezen stijf op elkaar. Ze ging niet schreeuwen. Bovendien boekte Nynaeve daar betere resultaten mee. Maar om er wat gezond verstand in te hameren, had ze hen heel graag door elkaar gerammeld, tot de tanden uit hun mond kletterden. Ook Nynaeve, die geacht werd iedereen reisklaar te maken in plaats van de bomen in te staren. Maar hoe zou het zijn als Rhand ging sterven, tenzij zij een manier vond om hem te redden? Plotseling dreigden er tranen over haar wangen te rollen, ze brandden in haar ogen. Rhand zou sterven, en ze kon niets doen om dat te voorkomen. Schil de appel in je hand, meisje, niet die aan de boom, scheen Lini’s ijle stem in haar oor te fluisteren. Tranen zijn voor later; voordien zijn ze tijdverspilling.
‘Dank je, Lini,’ mompelde Elayne. Haar oude verzorgster mocht dan soms een bemoeial zijn die nooit zou toegeven dat haar pupillen echt waren opgegroeid, maar haar raad was altijd goed. Dat Nynaeve haar plicht verzaakte, hield niet in dat Elayne hetzelfde kon doen. Vlak na de Weefkring begonnen dienaren de paarden erdoor te voeren. De pakpaarden eerst. Geen van die dieren torste zoiets lichtzinnigs als kleren. Ze konden lopen als de rijpaarden aan de andere kant van de poort achtergelaten moesten worden. En ze konden dragen wat ze aan hadden, als de andere pakpaarden moesten achterblijven. Maar de spullen van de eerste paarden mochten niet in handen van de Verzakers vallen. Elayne wenkte de vrouw die het eerste dier leidde naar zich toe, om de anderen niet te hinderen. Toen ze het stugge zeildoek van een grote gevlochten draagmand losmaakte en opzij sloeg, werd een enorme hoop rommel zichtbaar. Alles leek op alle mogelijke manieren in de mand te zijn gepropt. Sommige stukken waren gewikkeld in doeken die uiteen begonnen te vallen. Het merendeel was waarschijnlijk ook rommel. Elayne omarmde saidar en begon het uit te zoeken. Een roestige borstkuras belandde al snel op de grond, naast een gebroken tafelpoot, een gebarsten bord, een zwaar gebutste tinnen schenkkan en een rol vergane, onherkenbare stof, die bijna in haar handen uiteenviel. De opslagruimte waar ze de Schaal der Winden gevonden hadden, was volgepropt geweest met van alles en nog wat. Het merendeel hoorde thuis op de vuilnishoop, maar er waren voorwerpen bij die net als de Schaal met de Kracht waren verbonden. Sommige zaten in dozen of kisten vol ongedierte, andere waren achteloos ergens weggestopt. Honderden jaren had de Kinne alles verborgen wat met de Kracht te maken had, omdat ze bang waren die voorwerpen te gebruiken en al even bang om ze aan de Aes Sedai te overhandigen. Tot vanmorgen. Dit was Elaynes eerste kans om te zien wat de moeite van het bewaren waard was. Ze hoopte bij de genade van het Licht dat de Duistervrienden er niet met iets belangrijks vandoor waren gegaan. Ze hadden het een en ander meegenomen, maar beslist minder dan een kwart van alles, ook de rommel, wat in de kamer had gelegen. Het Licht geve dat ze iets zou vinden wat ze konden gebruiken. Er waren mensen gestorven om deze dingen uit de Rahad te halen.