Выбрать главу

Ze geleidde niet maar hield de Kracht slechts vast, terwijl ze elk voorwerp eruit lichtte. Een geschilferde aardewerken kom, drie gebroken borden, een door de motten aangevreten kinderjurkje, en een oude laars met een uitgesleten gat in de zijkant vielen allemaal op de grond. Een bewerkte steen die iets groter was dan haar hand – hij vóélde als steen en was wellicht bewerkt hoewel hij ook weer niet echt die indruk wekte – met overal diepblauwe rondingen die min of meer op plantenwortels leken. Hij scheen bijna onmerkbaar warmer te worden door haar aanraking; op de een of andere manier ontstond er een weerklank van saidar. Ze kon het niet beter omschrijven. Ze had geen idee wat het doel ervan was, maar dit was zonder twijfel een ter’angreaal. Ze legde hem aan haar andere kant, weg bij de stapel met rommel.

Die vuilnishoop groeide behoorlijk aan, maar ook de andere stapel werd groter, zij het langzamer. Deze voorwerpen hadden niets met elkaar gemeen, behalve wat vage warmte en het gevoel dat ze iets van de Ene Kracht weerkaatsten. Een doosje voelde aan alsof het van ivoor was, vol golvende rode en groene strepen. Ze zette het voorzichtig neer zonder het deksel te openen. Je wist nooit wat een ter’angreaal in werking stelde. ,Een zwarte staf, niet dikker dan haar pink en ongeveer anderhalve voet lang, was stijf maar ook weer zo buigzaam dat ze hem dubbel zou kunnen buigen. Een klein stolpflesje dat van kristal zou kunnen zijn, waarin een donkerrode vloeistof zat. Een beeldje van een sterke man met een baard en een vrolijke glimlach, die een boek vasthield. Het was twee voet hoog en leek van brons dat door de tijd donker was geworden. Ze had allebei haar handen nodig om het op te tillen. Nog andere voorwerpen. Maar het meeste was rommel. Niets daarvan was waar ze echt naar zocht. Nog niet.

‘Is het nu wel de goede tijd om dit te doen?’ vroeg Nynaeve. Ze richtte zich haastig op van de kleine verzameling ter’angrealen, wreef haar handen aan haar rok af en vertrok haar gezicht. ‘Die staf voelt aan als... pijn,’ mompelde Nynaeve. De vrouw die het hoofdstel van het pakpaard vasthield, keek zenuwachtig naar de staf en wendde zich af.

Elayne bekeek de staf maar ging door met uitzoeken. Nynaeves vluchtige indruk van een voorwerp dat ze aanraakte, kon van pas komen. Ze hadden zeker niet meer pijn nodig na alles wat er de laatste dagen was gebeurd. Niet dat wat Nynaeve voelde altijd even duidelijk was. De staf kon in de buurt geweest zijn toen er veel pijn werd veroorzaakt, zonder daar zelf de oorzaak van te zijn. De mand was bijna leeg; er moest wat van de andere mand worden overgepakt om het gewicht te verdelen. ‘Als er ergens een angreaal in zit, wil ik die vinden, Nynaeve, voor Moghedien een van ons op de schouder tikt.’ Nynaeve gromde zuur, maar tuurde toch in de mand. Elayne gooide nog een tafelpoot opzij – dat waren er nu drie, allemaal verschillend – en nam even de tijd om rond te kijken. Alle pakpaarden waren erdoor, nu kwamen de rijdieren door de poort. De ruimte tussen de bomen was een en al verwarde bedrijvigheid. Merilille en de andere Aes Sedai zaten al in het zadel en konden nauwelijks hun ongeduld verbergen om te vertrekken, terwijl Pol druk bezig was met de zadeltassen van haar meesteres. De windvindsters daarentegen...

Zij bewogen zich sierlijk te voet en al even sierlijk op hun schepen, maar waren niet gewend aan paarden. Renaile probeerde aan de verkeerde kant op te stijgen, en de rustige vosmerrie die ze voor haar hadden uitgekozen, danste trage kringen om de knecht die de teugels met één hand vasthield, terwijl hij zich met de andere vertwijfeld de haren uit het hoofd trok. Hij probeerde vergeefs om de windvindster op de juiste manier te laten opstijgen. Twee stalmeiden probeerden Dorile, die de golfvrouwe van de Somarin-clan diende, in het zadel te hijsen, terwijl een derde het hoofdstel van de schimmel vasthield. De laatste trok het gezicht van iemand die niet in lachen wilde uitbarsten. Rainyn zat op de rug van een langbenige bruine ruin, maar niet met de voeten in de stijgbeugels of de teugels in de hand; ze had behoorlijk veel moeite om die te vinden. En deze drie leek het nog het gemakkelijkst af te gaan. Paarden hinnikten, dansten rond en rolden met hun ogen, en windvindsters braakten vloeken uit die zelfs in een storm hoorbaar zouden zijn. Een van hen sloeg een stalknecht neer, en drie andere knechten probeerden rijdieren die zich losgerukt hadden te vangen.

Maar ze zag ook wat ze verwachtte, nu Nynaeve niet langer zoekend rondspeurde. Lan stond bij zijn zwarte krijgsros Mandarb en verdeelde zijn aandacht over de boszoom, de poort en Nynaeve. Birgitte schreed tussen de bomen vandaan en schudde haar hoofd. Even later kwam Cieril ontspannen uit het bos draven. Daarginds was niets wat hen bedreigde of ongemak zou bezorgen.

Nynaeve keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. ik zei niets,’ zei Elayne. Haar hand sloot zich om iets kleins, gewikkeld in een verteerde stof, die ooit wit geweest kon zijn. Of bruin. Ze wist onmiddellijk wat het was.

‘Maar goed ook,’ gromde Nynaeve niet geheel binnensmonds, ik kan een vrouw die haar neus in andermans zaken steekt, niet uitstaan.’ Elayne liet het langs zich heen glijden; ze was trots dat ze niet op haar tong hoefde te bijten.

Na het openvouwen van de half vergane stof zag ze een kleine sierspeld van barnsteen in de vorm van een schildpad. Het leek tenminste op barnsteen, en dat was het misschien ook ooit geweest. Toen ze zichzelf echter door de speld voor de Bron opende, vloeide saidar toe. Vergeleken met wat zij veilig aan kon trekken, was dit een stortvloed. Het was geen sterke angreaal maar veel beter dan helemaal niets. Hiermee kon ze tweemaal zoveel Kracht weven als Nynaeve, en Nynaeve zelf zou het nog beter doen. Ze liet saidar los en stopte de speld met een verrukte glimlach in haar buidel, waarna ze weer verder zocht. Als er een was, waren er misschien meer. En nu ze er een kon bestuderen, kon ze misschien beredeneren hoe ze een angreaal kon maken. Dat was waarop ze had gehoopt. Ze moest zich beheersen om de speld niet te grijpen en er onmiddellijk mee te beginnen.

Vandene had haar en Nynaeve al een tijdje in de gaten gehouden, en stuurde nu haar leisteenkleurige ruin naar hen toe en steeg af. De stalmeid bij het pakpaard slaagde erin een keurige, zij het wat moeizame knix te maken. Dat was meer dan ze voor Elayne of Nynaeve gedaan had. ‘Je bent voorzichtig,’ zei Vandene tegen Elayne, ‘en dat is goed. Maar het zou beter zijn om deze dingen met rust te laten tot zij in de Toren zijn.’