‘Niets wat je schade berokkent,’ zei Verin geruststellend. De vrouw kon als gevolg hiervan binnen een jaar sterven, of over tien jaar, maar de weving zelf zou haar geen kwaad doen. ‘Ik verzeker je dat dit zelfs voor een kind nog veilig is.’ Het hing er natuurlijk van af wat je ermee deed.
Ze moest de wevingen draad voor draad goed leggen, maar blijven praten leek eerder te helpen dan het te bemoeilijken. Een al te lange stilte zou achterdocht kunnen wekken, als haar twee bewaaksters meeluisterden. Haar ogen vlogen voortdurend naar de wapperende tentflappen. Ze wilde antwoorden krijgen die ze niet wilde delen, antwoorden die geen enkele ondervraagde vrouw vrijwillig zou geven, zelfs als zij ze kende. Een neveneffect van deze weving was het losmaken van iemands tong en het openen van de geest. Het ging net zo goed als met een of ander kruid, maar werkte veel sneller. Ze liet haar stem dalen tot een fluistering en ging door. ‘Die jongen van Altor schijnt te denken dat hij volgelingen in de Witte Toren heeft, Beldeine. Natuurlijk in het geheim, dat kan niet anders.’ Zelfs een man met het oor tegen het tentdoek zou alleen maar horen dat ze praatten. ‘Vertel me alles wat je over hen weet.’
‘Volgelingen?’ mompelde Beldeine. Ze probeerde haar voorhoofd te rimpelen, maar leek het niet te kunnen opbrengen. Ze veerde wat op, hoewel nauwelijks van opwinding, eerder zwakjes en doelloos. ‘Van hem? Onder de zusters? Dat kan niet. Behalve de zusters bij jullie die... Hoe kon je dat doen, Verin? Waarom vocht je er niet tegen?’ Verin klakte ongeduldig met haar tong. Niet vanwege het dwaze denkbeeld dat je je tegen een ta’veren kon verzetten. De jongen scheen er zo zeker van te zijn. Waarom? Ze hield haar stem laag. ‘Heb je geen vermoedens, Beldeine? Heb je geen geruchten gehoord voor je vertrek uit Tar Valon? Geen gefluister? Geen wenk dat iemand hem op een andere manier wilde benaderen? Vertel eens.’
‘Niemand. Wie zou het kunnen...? Niemand zou... Ik had zo’n bewondering voor Kiruna.’ Er klonk iets verlorens in Beldeines slaperige stem, en de tranen die uit haar ogen lekten, trokken sporen over haar vuile wangen. Alleen Verins handen hielden haar overeind. Verin ging verder met het neervlijen van de stromen, terwijl haar ogen telkens heen en weer flitsten tussen Beldeine en de tentopening. Ze voelde hoe ze zelf begon te zweten. Sorilea kon besluiten dat ze hulp nodig had bij de ondervraging. Ze zou een zuster uit het Zonnepaleis kunnen laten halen. Als een zuster hierachter kwam, was sussen heel goed mogelijk. ‘Dus je was van plan hem netjes gewassen en welgemanierd aan Elaida af te leveren,’ zei ze op iets luidere toon. De stilte had al te lang geduurd. Ze wilde niet dat het stel daarbuiten zou berichten dat ze met de gevangene fluisterde. ‘Ik kon me... niet verzetten tegen... Galina’s beslissing. Ze had de leiding... op bevel van de Amyrlin.’ Beldeine bewoog opnieuw zwakjes. Haar stem was nog steeds dromerig, maar er groeide iets van onrust. Haar oogleden trilden. ‘Hij moest... gedwongen worden te... gehoorzamen! Dat moest! Had niet zo... ruw behandeld mogen worden. Hem ondervragen. Was verkeerd.’
Verin snoof. Verkeerd? Een ramp was een betere omschrijving. Nu bezag Altor elke Aes Sedai bijna zoals Aeron. En wat zou er gebeurd zijn als ze hem naar Tar Valon hadden kunnen slepen? Een ta’veren als Rhand Altor in de Witte Toren? Een gedachte die een steen zou doen beven. Waar het ook op uitgedraaid zou zijn, woorden als ‘ramp’ zouden beslist niet volstaan hebben. Zelfs de prijs van Dumais Bron was het waard geweest om dat te vermijden. Ze bleef hoorbaar vragen stellen, zodat iedereen buiten haar kon horen. Vragen waarop ze het antwoord allang wist. En ze vermeed vragen die te gevaarlijk waren om beantwoord te worden. Ze sloeg weinig acht op haar eigen woorden of op Beldeines antwoorden. Ze richtte bijna al haar aandacht op het weven.
In al haar jaren hadden vele zaken haar aandacht getrokken, en niet al die zaken konden de goedkeuring van de Toren wegdragen. Bijna elke wilder die voor lessen naar de Toren was gekomen, had minstens één kunstje uit zichzelf geleerd. Dat gold zowel voor de ware wilder, die al begonnen was zichzelf dingen te leren, als voor meisjes die voor het eerst de Bron hadden aangeraakt omdat de aangeboren vonk uit zichzelf was ontvlamd – al maakten sommige zusters daar geen onderscheid tussen. Die kunstjes vielen bijna zonder uitzondering in twee soorten uiteen: een manier om gesprekken af te luisteren en een manier om mensen te laten doen wat zij wilden. Om die eerste groep gaf de Toren niet veel. Zelfs een wilder die een behoorlijke beheersing ontwikkeld had, leerde al snel dat zij in novicewit saidar maar beter niet kon aanraken zonder toestemming van een zuster of een begeleidende Aanvaarde. En dat verminderde de neiging tot afluisteren aanzienlijk. Maar het andere kunstje rook te veel naar de verboden Wilsdwang. Zeker, het was gewoon een manier om te zorgen dat vader ongewild kleren of snuisterijen kocht. Of dat moeder haar zegen gaf aan de jongeman waar ze mee uit wilde. Dat soort dingen. Maar dat kunstje roeide de Toren heel snel uit. Veel meisjes en vrouwen met wie Verin in de loop der jaren had gesproken, konden uit zichzelf de wevingen niet meer vormen, laat staan ze gebruiken. Een behoorlijk aantal kon zich niet eens herinneren hoe het gedaan werd. Verin had uit stukjes en beetjes en rafels van halfvergeten wevingen, die door ongeoefende meisjes voor hun kleine wensjes gemaakt waren, iets gevormd wat de Witte Toren vanaf haar stichting verboden had. In het begin was het voor Verin gewoon nieuwsgierigheid geweest. Nieuwsgierigheid, overdacht ze droog, terwijl ze bleef werken aan de weving op Beldeine, heeft me in méérdere wekpotten doen belanden. Het nut ervan kwam later.
‘Ik neem aan dat het in Elaida’s bedoeling lag om hem beneden in de open kerker te houden,’ zei ze gemeenzaam. De uit tralies bestaande kerkers waren bestemd voor geleiders, maar ook voor in hechtenis genomen ingewijden van de Toren, voor wilders die beweerd hadden dat ze Aes Sedai waren, en verder voor iedereen die zowel vast moest zitten als van de Bron moest zijn afgesneden. ‘Geen plezierige plaats voor de Herrezen Draak. Geen afzondering. Geloof jij dat hij de Herrezen Draak is, Beldeine?’ Deze keer wachtte ze op het antwoord.
‘Ja.’ Het klonk als een lang aangehouden zucht, en Beldeines angstige ogen zochten Verins gezicht. ‘Ja... maar hij moet... beschermd worden. De wereld moet... tegen hem... beschermd worden.’ Belangwekkend. Ze hadden allemaal gezegd dat de wereld tegen hem beschermd moest worden. Even belangwekkend waren de zusters die geloofden dat hijzelf ook bescherming nodig had. Over enkele zusters die dat gezegd hadden, was ze oprecht verbaasd geweest. Voor Verins ogen leek haar weving slechts een stel rommelige doorzichtige draden. Ze omsloten Beldeines hoofd in een vage gloed en er staken vier draden van Geest uit. Twee ervan, die tegenover elkaar lagen, trok ze aan, en het hele bouwsel viel enigszins in elkaar, zodat het bijna ordelijk leek. Beldeines ogen schoten wijd open en staarden naar iets ver weg.
Met besliste en zachte stem gaf Verin haar opdrachten. Het waren meer voorstellen, hoewel ze ze als bevelen formuleerde. Beldeine zou in zichzelf redenen moeten vinden om te gehoorzamen. Als ze dat niet deed, was dit alles verspilde moeite geweest. Na de laatste woorden trok Verin aan de twee andere draden van Geest, en het geheel kromp nog meer ineen. Ditmaal leek het echter of er een volmaakte orde ontstond, een duidelijker en ingewikkelder patroon dan het bewerkelijkste kant. Een voltooid patroon, bijeengehouden door dezelfde handeling die het ineen deed schrompelen. Deze keer bleef het verder krimpen rond Beldeines hoofd. De zwak glanzende draden verzonken erin en verdwenen. Haar ogen rolden in haar hoofd en ze sloeg met schokkende armen en benen om zich heen. Verin hield haar zo goed mogelijk vast, maar Beldeines hoofd rolde nog steeds alle kanten op en haar hielen trommelden op de tapijten. Binnenkort zou alleen de nauwkeurigste Schouwing duidelijk kunnen maken dat er iets gedaan was, en zelfs dat zou de aard van de weving niet verraden. Verin had dat zorgvuldig getest, en al zei ze het zelf, niemand kon haar in Schouwing overtreffen. Natuurlijk was dit hele bouwsel geen echte Wilsdwang, zoals de oude teksten die beschreven. Het weven ging pijnlijk langzaam, omdat het bij elkaar geharkt was, en er was de noodzaak voor een reden.