De oude kaalkop, de dwerg met het meer dan levensgrote pistool stond achter me te vloeken.
Ik was ervan overtuigd dat hij vloekte hoewel de taal nieuw voor me was. Ster draaide haar hoofd om, sprak een kalm verwijt in dezelfde taal, maakte plaats voor hem en bood hem een forel aan. Hij nam hem aan en peuzelde er heel wat van op voor hij in het Engels zei: ‘Volgende keer betaal ik hem niets. Dat zul je beleven.’
‘Je moet hem niet trachten te bedriegen, Rufo. Neem wat paddenstoelen. Waar is de bagage? Ik wil me kleden.’
‘Daar verderop.’ Hij ging door met vis te verslinden. Rufo was er het bewijs van dat sommige mensen kleren moeten dragen. Hij was overal roze en had nogal een dikke buik. Hij was echter verrassend gespierd, wat ik niet verwacht had, anders zou ik wel voorzichtiger zijn geweest toen ik dat kanon van hem afpakte. Ik besloot vals te spelen als hij een robbertje zou willen worstelen.
Hij keek me aan langs anderhalf pond forel heen en zei: ‘Wenst U thans gekleed te worden, Heer?’
‘Hè? Eet je ontbijt op. En wat moet dat gedoe met Heer? De laatste keer dat ik je gezien heb zwaaide je met een revolver voor mijn gezicht.’
‘Het spijt me, Heer. Maar Zij zei dat ik het doen moest... en wat Zij zegt moet gedaan worden. Dat begrijpt U wel.’
‘Dat vind ik uitstekend. Iemand moet de teugels in handen hebben. Maar noem me maar Omar.’
Rufo keek naar Ster, ze knikte. Hij grinnikte. ‘Oké, Omar. Even goede vrienden?’
‘Natuurlijk.’
Hij legde zijn vis neer, veegde zijn hand schoon aan zijn dij en stak hem uit. ‘Mieters! Jij slaat ze neer en ik dans op ze.’ We schudden elkaar de hand en probeerden allebei de knok-kelkraakgreep. Ik geloof dat ik het iets beter deed, maar ik kwam toch wel tot de overtuiging dat hij ooit van zijn leven smid moest zijn geweest.
Ster keek bijzonder verheugd en vertoonde weer kuiltjes. Ze had lui bij het vuur gelegen als een bergnimf tijdens de koffiepauze; nu strekte ze plotseling haar arm uit en legde haar sterke, slanke hand op onze ineengestrengelde vuisten.
‘Mijn dappere vrienden,’ zei ze ernstig. ‘Mijn goede jongens. Rufo, het zal goed gaan.’
‘Heb je een Visioen?’ vroeg hij gretig.
‘Nee, alleen een gevoel. Maar ik maak me geen zorgen meer.’
‘We kunnen niets doen,’ zei Rufo somber, ‘voor we met Igli afgerekend hebben.’
‘Omar zal met Igli afrekenen.’ Toen stond ze met één soepele beweging overeind. ‘Stop die vis in je mond en ga uitpakken. Ik heb kleren nodig.’ Ze zag er plotseling heel verlangend uit.
Ster vertegenwoordigde meer verschillende vrouwen dan een peloton Marva’s — wat maar betrekkelijk, bij wijze van spreken is. Op dat moment was ze iedere vrouw vanaf Eva die een keus maakt tussen twee vijgebladen en een moderne vrouw wier liefste wens is naakt met een chequeboek losgelaten te worden in een warenhuis. Toen ik haar voor het eerst ontmoette had ze nogal bezadigd geleken en leek ze niet meer belang in kleren te stellen dan ik. Ik had nooit de kans gehad om belang in kleren te stellen. Dat ik een lid van de slordige generatie was was op school een weldaad voor mijn zakgeld geweest; een spijkerbroek was au fait en een vuile sweater stijlvol.
De tweede keer dat ik haar zag was ze gekleed geweest, maar in die laboratoriumjas en rechte rok was ze zowel een beroepsvrouw als een hartelijke vriendin geweest. Maar vandaag — die morgen, wanneer dat dan ook was — werd ze hoe langer hoe vrolijker. Ze had het zo leuk gevonden om vis te vangen dat ze kreten van plezier had moeten onderdrukken. En daarna was ze de volmaakte padvindster geweest met roetvegen op haar gezicht en haar haar achterover om het niet in het vuur te laten hangen terwijl ze bakte.
Nu was ze de vrouw aller tijden die eenvoudig nieuwe kleren in handen wil hebben. Ik vond dat Ster kleden net was als het opverven van de kroonjuwelen — maar ik moest toegeven dat er, als we niet onmiddellijk in dat dal tot de dood ons scheidde de rollen van ‘Ik Tarzan, jij Jane’ zouden opnemen, enigerlei kleren nodig waren, al was het maar om haar volmaakte huid tegen brandnetels te beschermen.
Rufo’s bagage bleek een kleine zwarte doos te zijn, in vorm en grootte ongeveer gelijk aan een draagbare schrijfmachine.
Hij opende hem.
En opende hem nog eens.
En bleef hem openen —
En bleef de zijkanten ontvouwen en platleggen tot het verdomde ding de grootte van een kleine verhuiswagen had en nog voller was. Daar ik de bijnaam ‘Eerlijke Jan’ had gekregen zodra ik had leren praten moet u nu wel aannemen dat ik het slachtoffer was van een zinsbegoocheling veroorzaakt door hypnose en/of bedwelmende middelen.
Ikzelf ben daar niet zo zeker van. Iedereen die wiskunde gestudeerd heeft weet dat de inhoud in theorie niet kleiner behoeft te zijn dan de omtrek en iedereen die het twijfelachtige voorrecht heeft gehad een dikke vrouw zich in of uit een strak corset te zien worstelen weet dat dat ook in de praktijk waar is. Rufo’s bagage voerde het principe alleen maar verder door.
Het eerste dat hij eruit haalde was een grote teakhouten kist. Ster opende hem en begon er ragfijne gewaden uit te halen.
‘Omar, wat vind je hiervan?’ Ze hield een lange groene japon tegen zich aan met de rok over éen heup om hem te laten zien. ‘Vind je het mooi?’
Natuurlijk vond ik het mooi. Als het een origineel was — en op de een of andere manier wist ik dat Ster nooit kopieën droeg — wilde ik er niet over denken wat het gekost moest hebben. ‘Het is een geweldig mooie japon,’ zei ik. ‘Maar — luister eens, gaan we op reis?’
‘Zometeen.’
‘Ik zie geen taxi’s. Denk je niet, dat je hem scheuren zult?’
‘Het kan niet scheuren. Maar het was niet mijn bedoeling hem aan te trekken; ik wilde hem je alleen maar laten zien. Is hij niet beeldig? Zal ik hem voor je showen? Rufo, ik moet die hooggehakte sandalen met de smaragden hebben.’
Rufo antwoordde in die taal waarin hij gevloekt had toen hij aankwam. Ster haalde haar schouders op en zei: ‘Wees niet ongeduldig, Rufo; Igli kan wachten. Hoe dan ook, we kunnen toch niet eerder met Igli praten dan morgenochtend; Heer Omar moet eerst de taal leren.’ Maar ze legde de groene pracht terug in de kist.
‘En dit is een pakje,’ vervolgde ze terwijl ze het omhoog hield, ‘dat alleen maar ronduit ondeugend is; dat is het enige doel ervan.’
Dat kon ik zien. Het bestond voornamelijk uit een rok, met een klein lijfje dat steunde zonder te verbergen — een mode die naar ik hoor in het oude Griekenland de voorkeur had en nog populair is in de Overseas Weekly, Playboy en vele nachtclubs. Een stijl die het uitgezakte opvijzelt. Niet dat Ster dat nodig had.
Rufo tikte me op de schouder. ‘Baas? Wil je het geschut bekijken en uitzoeken wat je nodig hebt?’
Ster zei verwijtend: ‘Rufo, het leven is om genoten te worden, niet voortgedreven.’
‘We zullen heel wat meer leven hebben om van te genieten als Omar uitzoekt wat hij het best gebruiken kan.’
‘Hij heeft geen wapens nodig vóór we met Igli tot overeenstemming gekomen zijn.’ Maar ze drong er niet op aan me meer kleren te laten zien en hoewel ik het heerlijk vond om naar Ster te kijken, ik houd ook van het bekijken van wapens, zeker als ik ze zal moeten gebruiken, zoals het werk leek te vereisen.
Terwijl ik naar Sters modeshow keek, had Rufo een verzameling neergelegd die een kruising leek tussen een dumpwinkel en een museum — zwaarden, pistolen, een lans die wel zeven meter lang was, een vlammenwerper, twee bazooka’s naast een Tommygun, boksbeugels, een kapmes, granaten, pijlen en bogen, een misericorde —
‘Je hebt geen katapult meegebracht,’ zei ik beschuldigend.
Hij keek zelfvoldaan. ‘Welk soort wil je hebben, Omar? De gevorkte? Of een echte slinger?’