‘Ster, je hebt gezegd dat —’. Ik zweeg. Ze was klaar met kleden en had niet overdreven. Zachte leren wandelschoenen — eigenlijk halve laarzen — bruine maillot en een kort groen bovenkleed tussen een jasje en een schaatspakje in. Dit werd bekroond door een eigenwijs hoedje en het hele kostuum deed haar lijken op de variété-versie van een vliegtuigstewardess, chique, schattig, gezond en sexy.
Of misschien op Diana, want ze had er een boog met een dubbele bocht aan toegevoegd, ongeveer half zo groot als de mijne, een pijlkoker en een dolk. ‘Jij,’ zei ik, ‘ziet er uit als de oorzaak van de relletjes.’
Ze kreeg kuiltjes in haar wangen en maakte een reverence. (Ster huichelde nooit. Ze wist dat ze vrouwelijk was, ze wist dat ze mooi was, zo wilde ze het graag.) ‘Je hebt er daarstraks iets over gezegd,’ vervolgde ik, ‘dat ik voorlopig geen wapens nodig heb. Is er enige reden waarom ik zo’n ruimtepak zou moeten dragen. Ze zien er niet bepaald gemakkelijk uit.’
‘Ik verwacht vandaag niet veel gevaar,’ zei ze langzaam. ‘Maar dit is geen omgeving waar je de politie kunt roepen. Jij moet beslissen wat je nodig hebt.’
‘Maar — verdorie, Prinses, jij kent deze omgeving en ik niet. Ik heb raad nodig.’
Ze gaf geen antwoord. Ik wendde me tot Rufo. Hij bestudeerde zorgvuldig een boomtop. Ik zei, ‘Rufo, kleed je aan.’
Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Heer Omar?’
‘Schnelll Vite, vite! Opschieten!’
‘Oké.’ Hij kleedde zich snel aan in een uitrusting die de mannelijke tegenhanger was van hetgeen Ster gekozen had, met een korte broek in plaats van een maillot.
‘Kies je wapens,’ zei ik en begon me op dezelfde manier te kleden, behalve dat ik van plan was soldatenlaarzen te dragen. Er was echter een paar van die halve laarzen die precies mijn maat leken te zijn, dus die paste ik aan. Ze omsloten mijn voeten als handschoenen en mijn voetzolen waren bovendien zo vereelt door een maandlang blootsvoets leven op 1’Île du Levant dat ik geen zware laarzen nodig had. Ze waren niet zo middeleeuws als ze leken; aan de voorkant zat een ritssluiting en van binnen stond er Fabriqué en France in.
Pappie Rufo had de boog genomen die hij eerder gebruikt had, koos een zwaard uit en had er een dolk aan toegevoegd. Inplaats van een dolk koos ik een Solingen jachtmes. Ik keek verlangend naar een dienst .45, maar raakte hem niet aan. Als ‘ze’, wie dat dan ook waren, een plaatselijke ontwapeningswet hadden, zou ik het spelletje wel mee spelen.
Ster zei tegen Rufo dat hij in moest pakken en ging toen met mij op een zanderige plek aan de rivier zitten en tekende een kaart — naar het zuiden, de hellingen af langs de rivier, behalve als we een stuk konden afsnijden tot we de Zingende Wateren bereikten. Daar konden we die nacht kamperen.
Ik stampte het in mijn hoofd. ‘Oké. Iets waar je me voor waarschuwen moet? Schieten wij eerst? Of wachten we tot ze ons bombarderen?’
‘Ik verwacht vandaag niets. O ja, er is een carnivoor, ongeveer drie maal zo groot als een leeuw. Maar dat is een grote lafaard; die valt geen bewegende prooi aan.’
‘Een beest naar mijn hart. Goed, we zullen in beweging blijven.’
‘Als we mensen zien — dat verwacht ik niet — is het beter om een pijl op je boog te zetten... maar je boog niet op te heffen voor je denkt dat het nodig is. Maar ik vertel je niet wat je doen moet, Omar; dat moet jij beslissen. Rufo zal ook niet schieten voor hij ziet dat jij op het punt staat dat te doen.’
Rufo was klaar met pakken. ‘Oké, laten we gaan,’ zei ik. We gingen op weg. Rufo’s kleine zwarte doos was nu in elkaar gezet als een ransel en ik vroeg me maar niet af hoe hij een paar ton op zijn schouders kon torsen. Misschien een anti-zwaartekrachtfoefje. Koelie-bloed. Zwarte kunst. Verdomme, alleen die teakhouten kist had nog voor geen dertigste gedeelte in die ransel gekund, om nog maar te zwijgen van het arsenaal en andere bijkomstigheden.
Het heeft geen zin om je af te vragen waarom ik Ster niet ondervroeg over waar we waren, waarom we daar waren, hoe we daar gekomen waren, wat we gingen doen, en de bijzonderheden van de gevaren die ik werd verwacht onder ogen te zien. Kijk eens, vriend, als je de meest verrukkelijke droom van je leven hebt en bijna aan het voornaamste toe bent, vertel je jezelf dan dat het logisch gesproken onmogelijk is dat die speciale griet bij je in bed ligt — om je daardoor wakker te maken? Ik wist, logisch gesproken, dat alles wat er gebeurd was nadat ik die idiote advertentie gelezen had onmogelijk gebeurd kon zijn.
Dus had ik de logica overboord gegooid.
Logica is een zwakke strohalm, vriend. ‘Logica’ heeft bewezen dat vliegtuigen niet kunnen vliegen en dat H-bommen niets kunnen uitwerken en dat er geen stenen uit de lucht komen vallen. Logica is een manier om te zeggen dat wat er gisteren niet gebeurd is morgen ook niet zal gebeuren.
Ik vond de situatie prachtig. Ik wilde helemaal niet wakker worden, of het nu in bed was of in een psychiatrische inrichting. En vóór alles wilde ik niet wakker worden nog in de rimboe, misschien met die wond pas toegebracht en een helikopter in de buurt. Misschien had de kleine bruine broeder zijn werk volledig gedaan en me naar het Walhalla gezonden. Nou, ik vond het fijn in het Walhalla.
Ik liep met veerkrachtige passen met een lief zwaard tegen mijn dij botsend en een nog veel liever meisje dat mijn passen bijhield en een lijfeigene-slaaf-kamerheer-iets die achter ons aan zwoegde, alles droeg en onze ‘achterhoede’ vormde. De vogels zongen en het landschap was aangelegd door meester-tuinarchitecten en de lucht rook zoet en goed. Als ik nooit meer een taxi hoefde te ontwijken of nooit meer een krantenkop hoefde te lezen dan vond ik dat best.
Die handboog was lastig, maar dat is een M-l ook. Ster had haar kleine boog op haar rug hangen, van de schouder tot de heup. Dat probeerde ik ook, maar hij bleef overal aan haken. Bovendien maakte het me zenuwachtig hem niet paraat te hebben omdat ze toegegeven had dat er een kans was dat hij gebruikt moest worden. Dus maakte ik hem weer los en droeg hem in mijn linkerhand, gespannen en paraat.
Gedurende die morgenwandeling was er één alarm. Ik hoorde Rufo’s boogpees zwwoengg! gaan — en ik had me met een zwaai omgedraaid met mijn boog gereed, de pijl aangebracht voor ik zag wat er aan de hand was.
Of liever, wat er op de grond lag. Een vogel als een donkere korhoen, maar groter. Rufo had hem van een tak geschoten, recht door zijn hals. Ik maakte een notitie dat ik me nooit meer met hem moest meten op boogschuttersgebied maar me door hem de fijne kneepjes moest laten bijbrengen.
Hij smakte met zijn lippen en grinnikte. ‘Avondmaal!’ In de volgende kilometer plukte hij de vogel terwijl we voortliepen en hing hem aan zijn riem.
We pauzeerden om een uur of één op een picnic-plek waarvan Ster me verzekerde dat hij veilig was en Rufo opende zijn doos ter grootte van een handvalies om ons onze lunch te serveren: koud vlees, kruimelige Provençaalse kaas, knapperig Frans brood, peren, en twee flessen Chablis. Na de lunch stelde Ster een siësta voor. Het was een aantrekkelijk idee; ik had stevig gegeten en alleen maar kruimeltjes aan de vogeltjes gegeven, maar ik was verbaasd. ‘Moeten we niet voortmaken?’
‘Je moet een taalles hebben, Omar.’
Ik moet ze op de middelbare school van Ponce de Leon vertellen wat de beste manier is om talen te leren. Je gaat op een prachtige dag op zacht gras naast een kabbelende rivier liggen en de mooiste vrouw in enige wereld buigt zich over je heen en kijkt je in de ogen. Ze begint zachtjes te spreken in een taal die je niet verstaat.
Na een poosje worden haar ogen steeds groter, steeds groter... en groter... en je zinkt erin weg.