Dus kuste ik haar en volgde haar naar binnen.
Dat had je gedacht! Ik was zo vervloekt gehypnotiseerd dat ik me over haar hand boog en er een kus op drukte. En dat was dat.
Toen had ik niets anders te doen dan dat geleende apenpakje uit te trekken, het aan Rufo terug te geven en een deken van hem te krijgen. Hij had een slaapplaats uitgezocht bij de zijkant van haar tent, dus nam ik de andere kant en strekte me uit. Het was nog zo heerlijk warm dat je niet eens een deken nodig had.
Maar ik viel niet in slaap. Het zit namelijk zo, dat ik een vaste gewoonte heb, een gewoonte erger dan marijuana, maar niet zo duur als heroïne. Ik kan me er wel tegen verzetten en toch in slaap vallen — maar dat ik licht en een silhouet dat geen japon meer aan had in Sters tent kon zien droeg daar niet toe bij.
Het zit zo dat ik gedwongen ben om te lezen. Met het eerste het beste goedkope pocketboekje val ik zo in slaap. Of met Perry Mason. Maar ik lees nog liever de advertenties in een oude Paris Match die ze gebruikt hebben om haring in te verpakken dan dat ik niets te lezen heb.
Ik stond op en liep de tent om. ‘Psst! Rufo!’
‘Ja, Heer.’ Hij stond meteen overeind met een dolk in zijn hand.
‘Luister eens, is er hier ook wat te lezen?’
‘Wat voor lectuur?’
‘Alles, alles is goed. Als het maar woorden op een rij zijn.’
‘Een ogenblikje.’ Hij bleef even weg. Hij gebruikte een zaklantaren bij de stapel buit op de oever. Hij kwam terug en bood me een boek aan en een kampeerlamp. Ik bedankte hem, liep terug en ging liggen.
Het was een interessant boek, geschreven door Albertus Magnus en klaarblijkelijk gestolen uit het Britse Museum. Albert somde een hele lijst op van recepten om onwaarschijnlijke dingen te doen: hoe je stormen moest laten liggen en boven de wolken kon vliegen, hoe je vijanden moest overwinnen en hoe je kon zorgen dat een vrouw je trouw zou blijven —
Hier volgt dat laatste: ‘Als gij wenst dat een vrouw niet met ondeugden behept zal zijn noch mannen zal begeren, neem dan de geslachtsdelen van een Wolf en de haren die op zijn wangen groeien of zijn wenkbrauwen en de haren onder zijn kin en verbrand dit altesamen en geef het haar te drinken zonder dat zij het weet en zij zal geen andere man begeren.’
Daar zou die wolf de pest wel over in hebben. En als ik het meisje was zou het me ook niet bevallen; het lijkt me een walgelijk brouwsel. Maar dat is precies de formule, dus als je er moeite mee hebt haar in het gareel te houden en je hebt een wolf bij de hand, kun je het proberen. Laat mij dan het resultaat weten. Per post, niet persoonlijk.
Er waren verschillende recepten om een vrouw die dat niet doet je te laten beminnen, maar een ‘Wolf’ was verreweg het eenvoudigste ingrediënt. Tenslotte legde ik het boek weg, deed het licht uit en keek naar het bewegende silhouet op de doorschijnende zij. Ster borstelde haar haar.
Toen hield ik op mezelf te martelen en keek naar de sterren. Ik heb de sterren van het zuidelijk halfrond nooit leren kennen; je ziet zelden sterren op een plek waar het zo nat is als in Z.O. Azië en iemand met een richtingsknobbel heeft ze niet nodig.
Maar die zuidelijke hemel was prachtig. Ik keek naar een bijzonder heldere ster of planeet (hij scheen een ring te hebben) toen ik plotseling besefte dat hij zich bewoog.
Ik ging overeind zitten. ‘Hé! Ster!’
Ze riep terug: ‘Ja, Omar?’
‘Kom eens kijken! Een spoetnik. Een hele grote!’
‘Ik kom.’ Het licht in haar tent ging uit, ze kwam vlug naar me toe en goeie ouwe Pappie Rufo ook, gapend en zich krabbend. ‘Waar, Heer?’ vroeg Ster.
Ik wees. ‘Daar! Achteraf gezien is het misschien toch geen spoetnik; het kan er wel een van onze reeks Echo’s zijn. Hij is vreselijk groot en helder.’
Ze keek me aan en wendde zich af. Rufo zei niets. Ik staarde er nog een poos naar en keek toen naar haar. Ze keek naar mij, niet omhoog. Ik keek weer en zag het bewegen tegen de achtergrond van sterren.
‘Ster,’ zei ik, ‘dat is geen spoetnik. En geen Echoballon ook.
Het is een maan. Een echte maan.’
‘Ja, Heer Omar.’
‘Dan is dit de aarde niet.’
‘Zo is het.’
‘Hmmm.’ — Ik keek weer naar de kleine maan die zich zo snel van west naar oost tussen de sterren bewoog.
Ster zei rustig: ‘Je bent niet bang, mijn held?’
‘Waarvan?’
‘Omdat je in een vreemde wereld bent.’
‘Het lijkt nogal een aangename wereld.’
‘Dat is het ook,’ gaf ze toe, ‘over het algemeen.’
‘Ik houd er van,’ gaf ik toe. ‘Maar misschien wordt het wel tijd dat ik er wat meer over hoor. Waar zijn we? Hoeveel lichtjaren, of wat het zijn, verwijderd en in welke richting?’
Ze zuchtte. ‘Ik zal het proberen, Heer. Maar het is niet eenvoudig; je hebt geen metafysische meetkunde gestudeerd — en vele andere dingen ook niet. Denk aan de bladzijden van een boek —’. Ik had dat kookboek van Albert de Grote nog steeds onder mijn arm; dat pakte ze. ‘De ene bladzijde kan erg veel op de andere lijken. Of heel verschillend zijn. De ene bladzijde kan zo dicht tegen de andere aanliggen dat ze elkaar overal raken — en toch niets met die andere bladzijde te maken hebben. Wij zijn — op dit moment — net zo dicht bij de Aarde als twee opvolgende bladzijden in een boek. En toch zijn we er zo ver van verwijderd dat het niet in lichtjaren is uit te drukken.’
‘Luister eens,’ zei ik, ‘je hoeft niet zo ingewikkeld te doen. Ik placht altijd naar ‘Twee-Duuster’ te kijken. Je bedoelt een andere dimensie. Ik snap het.’
Ze keek bekommerd. ‘Dat is wel zo ongeveer het idee, maar-’
Rufo onderbrak haar. ‘Je mag er wel aan denken dat we morgenochtend Igli nog voor de boeg hebben.’
‘Ja,’ gaf ik toe. ‘Als we morgenochtend met Igli moeten praten, hebben we vermoedelijk wel slaap nodig. Het spijt me. Apropos, wie is Igli eigenlijk?’
‘Dat zul je wel merken,’ zei Rufo.
Ik keek omhoog naar die wervelende maan. ‘Ongetwijfeld. Nou, het spijt me dat ik jullie allebei gestoord heb met een domme vergissing. Welterusten, mensen.’ Dus kroop ik weer in mijn zijden slaapplaats, zoals het een held betaamt (die hebben gewoonlijk alleen maar spieren en geen geslachtsklieren) en zij gingen ook slapen. Ster deed het licht niet meer aan dus ik had niets om naar te kijken behalve de wervelende manen van Barsoom. Ik was met mijn neus in een boek gevallen.
Nou, ik hoopte dat het een succes zou zijn en dat de schrijver me gedurende een heleboel vervolgen in leven zou houden. Het ging de held nogal voor de wind, tot en met dit hoofdstuk tenminste. Op nog geen zeven meter afstand lag Dejah Thoris in haar zijden lakens gerold.
Ik dacht er ernstig over om naar de opening van haar tent te kruipen en haar toe te fluisteren dat ik een paar vragen te stellen had over metafysische meetkunde en dergelijke zaken. Liefdesdranken bijvoorbeeld. Of alleen maar zeggen dat het buiten koud was en of ik binnen mocht komen?
Maar ik deed het niet. Goeie ouwe getrouwe Rufo lag vlak naast de tent en hij had de ontstellende gewoonte om zeer snel wakker te worden met een dolk in zijn hand. En hij schoor graag lijken. Zoals ik al gezegd heb, als ik het voor het kiezen heb, ben ik laf.
Ik bleef naar de wervelende manen van Barsoom liggen kijken tot ik in slaap viel.