Выбрать главу

VI

Zingende vogels zijn plezieriger dan wekkers en zo mooi als hier is het op Barsoom nooit geweest. Ik rekte me tevreden uit en rook koffie en vroeg me af of er tijd zou zijn om voor het ontbijt een duik te nemen. Het was weer een prachtige dag, blauw en helder en de zon was net op en ik voelde me alsof ik voor de lunch draken zou kunnen verslaan. Kleintjes dan.

Ik onderdrukte een geeuw en kwam overeind. De mooie tent was verdwenen en de zwarte doos weer bijna helemaal ingepakt; hij was niet groter dan een pianokist. Ster knielde bij een vuurtje en verzorgde de koffie. Die ochtend was ze een holenvrouw, gekleed in een prachtige huid maar niet zo prachtig als haar eigen huid. Misschien afkomstig van een ocelot. Of van Du Pont.

‘Hallo, Prinses,’ zei ik. ‘Wat krijgen we voor ontbijt? En waar is je kok?’

‘We ontbijten later,’ zei ze. ‘Je krijgt nu alleen een kop koffie, te warm en te zwart — je zult wel uit je humeur zijn. Rufo is de onderhandelingen met Igli begonnen.’ Ze gaf me de kop koffie in een kartonnen bekertje.

Ik dronk het kopje half leeg, brandde mijn mond en spuugde het koffiedik uit. Je hebt koffie in vijf aflopende kwaliteiten: Goud, zilver, paars, rood en pikzwart. Dit spul was hooguit van de vierde kwaliteit.

Toen hield ik op, omdat ik Rufo in het oog had gekregen. En bezoek, een heleboel bezoek. Iemand had langs de rand van ons terras de Ark van Noach uitgeladen. Er was van alles, van aardvarkens tot zeboes, de meeste met lange gele tanden. Rufo stond op drie meter afstand met zijn gezicht naar de troepen gekeerd en tegenover een uitzonderlijk grote en woeste ingezetene. Ongeveer op dat moment viel het bekertje in mijn handen uit elkaar en ik brandde mijn vingers.

‘Wil je nog wat?’ vroeg Ster.

Ik blies op mijn vingers. ‘Nee, dank je. Is dát Igli?’

‘Alleen die in het midden waar Rufo het tegen heeft. De rest is alleen maar gekomen om het spul te bekijken. Hun kun je negeren.’

‘Enkele zien er hongerig uit.’

‘De meeste van die grote zijn als de duivel van Cuvier, herbivoren. Die abnormaal grote leeuwen zouden ons opeten — als Igli wint. Maar alleen dan. Het gaat om Igli.’

Ik bekeek Igli eens wat nauwkeuriger. Hij leek op die telg van de man van Dundee, een heleboel kin en geen voorhoofd, en hij verenigde de minder aantrekkelijke gelaatstrekken van reuzen en menseneters uit het Rode Sprookjesboek in zich. Ik heb nooit veel van dat boek moeten hebben.

Hij was vagelijk menselijk, als je dat woord ruim opvat. Hij was wel een meter groter dan ik en woog wel honderdveertig à honderdtachtig kilo meer, maar ik ben veel knapper. Er groeide haar op hem in bosjes, net een slecht onderhouden grasveld; en je wist gewoon, zonder dat het je verteld werd, dat hij nooit een mannen-deodorant voor mannelijke mannen gebruikte. Op zijn spierbundels lagen nog eens bundels en de nagels van zijn tenen waren niet geknipt.

‘Ster,’ zei ik, ‘wat hebben we eigenlijk tegen hem?’

‘Je moet hem doden, Heer.’

Ik keek nog eens naar hem. ‘Kunnen we er geen vreedzame coëxistentie van maken? Wederzijdse inspecties, culturele samenwerking en dergelijke?’

Ze schudde het hoofd. ‘Daar is hij niet pienter genoeg voor. Hij is hier om ons te beletten in het dal af te dalen — en óf hij sterft óf wij sterven.’

Ik haalde diep adem. ‘Prinses, ik heb een besluit genomen. Iemand die zich altijd aan de wet onderwerpt is nog dommer dan iemand die de wet zo vaak breekt als hij er de kans voor krijgt. Dit is geen ogenblik om ons druk te maken over die plaatselijke ontwapeningswet. Ik wens de vlammenwerper, een bazooka, een paar granaten en het zwaarste geweer in die wapenfabriek. Kun je me laten zien hoe ik ze eruit moet halen?’

Ze porde in het vuur. ‘Mijn held,’ zei ze langzaam, ‘het spijt me heus erg — maar zo eenvoudig is het niet. Heb je gisteravond toen we zaten te roken gemerkt dat Rufo onze sigaretten met een kaars aanstak? Dat hij zelfs geen aansteker gebruikte?’

‘Nou... nee. Ik heb er niet op gelet.’

‘Deze regel tegen vuurwapens en springstof is geen wet zoals jullie op de Aarde hebben. Het is meer dan dat; het is onmogelijk om hier die dingen te gebruiken. Anders zouden ze tegen ons gebruikt worden.’

‘Bedoel je dat ze niet zouden werken?’

‘Ze werken niet. Misschien is ‘behekst’ het juiste woord.’

‘Ster. Kijk me aan. Misschien geloof jij in betoveringen. Maar ik niet. En ik wed zeven tegen twee dat Tommyguns er ook niet in geloven. Het is mijn plan om daar achter te komen. Wil je me helpen uitpakken?’

Voor het eerst leek ze werkelijk van streek. ‘O, Heer, ik smeek je dat niet te doen!’

‘Waarom niet?’

‘Zelfs een poging zou rampzalig zijn. Geloof je dat ik meer afweet van de risico’s en gevaren — en wetten — van deze wereld dan jij? Wil je me geloven als ik zeg dat ik niet wil dat je sterft, dat het de plechtige waarheid is dat mijn eigen leven en veiligheid afhankelijk zijn van het jouwe? Alsjeblieft.’

Het is onmogelijk om Ster niet te geloven als ze het er dik oplegt. Ik zei bedachtzaam: ‘Misschien heb je gelijk — want anders zou die vent daar wel een vijftien centimeter mortier als handwapen dragen. Eh, Ster, ik heb een beter idee. Waarom smeren we ‘m niet terug langs de weg waarlangs we gekomen zijn en koloniseren die plek waar we gevist hebben? Binnen vijf jaar hebben we een hele boerderij. Binnen tien jaar, als het eenmaal bekend geworden is, hebben we ook een leuk motel met een zwembad zonder formaliteiten en een golfveld.’

Ze glimlachte nauwelijks. ‘Heer Omar, er is geen weg terug.’

‘Waarom niet? Ik kan hem vinden met mijn ogen dicht.’

‘Maar zij zouden óns vinden. Igli niet, maar anderen als hij zouden gezonden worden om ons te kwellen en te doden.’

Ik zuchtte weer. ‘Zoals je wilt. Ze zeggen toch dat motels die van de grote weg afliggen een riskante zaak zijn. Er zit een strijdbijl in die duffelzak. Misschien kan ik hem zijn voeten afhakken voor hij me in de gaten heeft.’

Ze schudde weer het hoofd. Ik zei: ‘Wat is er nu weer? Moet ik met hem vechten met mijn ene voet in een emmer? Ik dacht dat alles wat sneed of stak — alles wat ik met eigen spierkracht doe — geoorloofd was?’

‘Het is geoorloofd, Heer. Maar het zou niet werken.’

‘Waarom niet?’

‘Igli kan niet gedood worden. Zie je, hij leeft niet echt. Hij is een constructie en voor dit speciale doel onkwetsbaar gemaakt. Zwaarden of messen en zelfs bijlen kunnen hem niet deren: ze schampen af. Ik heb het zien gebeuren.’

‘Bedoel je dat hij een robot is?’

‘Niet als je daarbij denkt aan schakelaars en raderwerk en gedrukte circuits. ‘Golem’ komt er dichter bij. De Igli is een nabootsing van het leven.’ Ster voegde er aan toe: ‘Beter dan het leven in zekere zin omdat er geen enkele manier is — die ik althans ken — om hem te doden. Maar ook slechter omdat Igli niet erg pienter is en ook niet erg evenwichtig. Hij is verwaand maar zonder inzicht. Daar werkt Rufo nu op om hem voor jou op temperatuur te brengen, hem zo kwaad te maken dat hij niet meer ordelijk kan denken.’

‘Doet-ie dat? Gut! Ik moet niet vergeten Rufo daarvoor te bedanken. Ik denk, een beetje overdreven te bedanken. Nu, Prinses, wat wordt er nu van me verwacht?’

Ze spreidde haar handen uit alsof het vanzelf sprak. ‘Als je klaar bent zal ik de bewaking opheffen — en dan moet je hem doden.’

‘Maar je hebt net gezegd —’ Ik zweeg. Toen ze het Franse Vreemdelingenlegioen ophieven bleven er voor ons romantici nog maar weinig gemakkelijke baantjes over. Umbopa had het kunnen doen. Conan zeker. Of Hawk Carse. Of zelfs Don Quichotte, want dat geval was bijna zo groot als een windmolen. ‘Goed, Prinses, laten we beginnen. Mag ik in mijn handen spugen? Of is dat vals spelen?’

Ze glimlachte zonder dat haar kuiltjes zich vertoonden en zei ernstig: ‘Heer Omar, we spugen allemaal in onze handen; Rufo en ik zullen naast je strijden. Of we winnen... of we sterven alle drie.’