We liepen naar Rufo toe. Hij maakte met zijn vingers langs zijn hoofd het gebaar van ezelsoren naar Igli en schreeuwde: ‘Wie was je vader, Igli? Je moeder was een vuilnisemmer, maar wie was je vader? Moet je hem zien! Geen navel! Hihihi!’
Igli antwoordde vinnig: ‘Jóuw moeder blaft! Je zuster geeft groen af!’ — maar ik vond het nogal zwakjes klinken. Het was duidelijk dat die opmerking over zijn navel hem diep had gekrenkt — hij had er geen. Nogal wiedes, dunkt me.
Het bovenstaande is niet precies wat die beiden zeiden, behalve de opmerking over de navel. Ik wou dat ik het in het origineel kon vertellen, omdat in het Neviaans de belediging een grote kunst is, tenminste gelijk aan de dichtkunst. Het is in feite het toppunt van letterkundige kunst om je vijand toe te spreken in de een of andere moeilijke versvorm, b.v. sestina’s waarbij ieder woord druipt van vitriool.
Rufo snaterde vrolijk. ‘Maak er een, Igli! Druk je vinger naar binnen en maak er een! Ze hebben je in de regen laten liggen en toen ben je ‘m gesmeerd. Ze hebben vergeten je af te maken. Noem je dat een neus?’ Tegen mij zei hij terzijde in het Engels: ‘Hoe wil je hem hebben, baas? Rauw? of doorgebakken?’
‘Houd hem aan de praat terwijl ik de situatie opneem. Verstaat hij geen Engels?’
‘Geen woord.’
‘Goed. Hoe dicht kan ik bij hem komen zonder gegrepen te worden?’
‘Net zo dicht als je wilt zolang de bewaking nog ingeschakeld is. Maar, baas — kijk, ik mag je eigenlijk geen advies geven — maar als het zover is, laat je dan niet te grazen nemen.’
‘Ik zal het proberen.’
‘Wees voorzichtig.’ Rufo draaide zijn hoofd om en schreeuwde : ‘Jaaa! Igli peutert in zijn neus en eet het op!’ Hij voegde er aan toe, ‘Zij is een goede dokter, de allerbeste, maar wees toch maar voorzichtig.’
‘Dat zal ik.’ Ik liep dichter naar de onzichtbare slagboom en keek naar het schepsel op. Hij keek woedend op me neer en maakte grommende geluiden, dus ik trok een lange neus tegen hem en joelde hem uit. De wind was mijn kant uit en het leek waarschijnlijk dat hij in geen dertig of veertig jaar een bad genomen had; hij stonk erger dan een kleedkamer tijdens de rust.
Dat gaf me de kiem van een idee. ‘Ster, kan dat engeltje zwemmen?’
Ze keek verwonderd. ‘Dat weet ik werkelijk niet.’ ‘Misschien hebben ze wel vergeten hem daarvoor te programmeren. En jij, Rufo?’
Rufo keek zelfvoldaan. ‘Stel me op de proef, stel me alleen maar op de proef. Ik zou het een vis kunnen leren. Igli! Vertel ons eens waarom de zeug je geen zoen wou geven!’
Ster kon zwemmen als een vis. Mijn stijl is meer die van een veerboot, maar ik kom er mee. ‘Ster, misschien kan dat ding wel niet gedood worden, maar het haalt adem. Het heeft een soort stofwisseling waar zuurstof aan te pas komt, al loopt hij op petroleum. Als we z’n hoofd een poosje onder water hielden — zo lang als nodig is — wed ik dat het vuur zou doven!’
Ze keek me met grote ogen aan. ‘Heer Omar... mijn ridder... ik wist wel dat ik me niet in je vergist had.’
‘Het zal wél een heel gedoe zijn. Heb je wel eens waterpolo gespeeld, Rufo?’
‘Ik heb het uitgevonden.’
Dat was wat ik gehoopt had. Ik had het ook gespeeld — één keer. ‘Rufo, kun je onze vriend naar de oever lokken? Ik neem aan dat de slagboom langs deze rij behaarde en gevederde vrienden loopt? Als dat zo is, kunnen we hem bijna bij dat hoge stuk oever krijgen met dat diepe meer eronder — weet je wel, Ster, waar je me de eerste keer hebt ondergedompeld.’
‘Niets aan,’ zei Rufo. ‘Als wij ons bewegen gaat hij wel mee.’ ‘Ik zou willen dat hij hard liep. Ster, hoeveel tijd kost het je dat hek uit te schakelen?’
‘Ik kan de bewaking in een handomdraai opheffen, Heer.’
‘Oké, dit is het plan. Rufo, ik wil dat Igli je achtervolgt, zo hard mogelijk — en jij zet het op een lopen naar die hoge oever vlak voor je aan de rivier komt. Ster, als Rufo dat doet, hak jij onmiddellijk de slagboom omver — hef je de bewaking op. Niet wachten tot ik het zeg. Rufo, jij neemt een duik en zwemt als de wiedeweerga; laat hij je niet te pakken krijgen. Als we geluk hebben zal Igli als hij zich snel beweegt, zo groot en lomp als hij is, er ook invallen of hij wil of niet. Maar ik zal je bijhouden, naast en een beetje achter je. Als Igli erin slaagt zich in te houden zal ik hem tackelen en hem er inslaan. En dan gaan we allemaal waterpolo spelen.’
‘Ik heb nog nooit waterpolo gezien,’ zei Ster twijfelend.
‘Er is geen scheidsrechter. Het betekent deze keer alleen maar dat we alle drie in het water bovenop hem springen en zijn hoofd onderduwen en het onderhouden — en dat we elkaar helpen hem ervan te weerhouden dat hij ónze hoofden onderduwt. Tenzij hij beter kan zwemmen dan wij zal hij, zo groot als hij is, in een verschrikkelijk nadelige positie verkeren. We gaan ermee door tot hij slap is en slap blijft, en zorgen ervoor dat hij geen enkele keer adem kan halen. En om zeker te zijn verzwaren we hem dan met stenen — het komt er niet op aan of hij echt dood is of niet. Nog vragen?’
Rufo grinnikte als een waterspuger. ‘Dat kan leuk worden!’
Allebei die pessimisten dachten dat het zou werken, dus we begonnen. Rufo schreeuwde een aantijging over Igli’s persoonlijke gewoonten die zelfs door Olympia Press gecensureerd zou worden en daagde Igli toen uit om het hardst met hem te lopen met een obscene onwaarschijnlijkheid als prijs. Igli had er een onbehouwen lange tijd voor nodig om dat karkas in beweging te krijgen, maar toen hij eenmaal op gang was was hij sneller dan Rufo en liet verschrikte dieren en vogels in zijn kielzog achter. Ik ben vrij snel maar het kostte me heel wat moeite om die reus bij te houden, naast en een beetje achter hem, en ik hoopte dat Ster de bewaking niet zou opheffen als het leek alsof Igli Rufo op het droge te pakken zou krijgen.
Maar Ster hief de bewaking op zodra Rufo het op een lopen zette naar de slagboom en Rufo bereikte de oever en nam een volmaakte duik zonder stil te blijven staan, allemaal volgens plan.
Maar verder ging er niets volgens plan.
Ik denk dat Igli te stom was om meteen te snappen dat de slagboom neer was. Hij deed nog een paar stappen nadat Rufo zijdelings links verdwenen was en maakte toen een scherpe linkse bocht. Maar hij had vaart verloren en het kostte hem geen moeite op het droge te blijven.
Ik tackelde hem, ongeoorloofd en laag en hij viel — maar niet in het water. En plotseling had ik twee armen vol worstelende en zwaar stinkende golem.
Maar ik had onmiddellijk een wilde kat als hulp en al spoedig deed Rufo, drijfnat, ook een duit in het zakje.
Maar het stond remise en we moesten uiteindelijk wel verliezen. Igli woog meer dan wij bij elkaar en scheen niets dan spieren en stank en nagels en tanden te zijn. We kregen builen, kneuzingen en vleeswonden — en we brachten Igli geen enkele beschadiging toe. O, hij schreeuwde elke keer dat we een oor of een vinger omdraaiden als een televisie-lawaaimaker, maar we brachten hem geen werkelijk letsel toe en dat deed hij ons bepaald wel. Er was geen kans op dat gevaarte in het water te sleuren.
Ik was begonnen met mijn armen om zijn knieën en daar bleef ik, uit noodzaak, zo lang ik kon, terwijl Ster probeerde een van zijn armen omlaag te houden en Rufo de andere. Maar de situatie veranderde steeds; Igli slingerde heen en weer als een ratelslang met een gebroken rug en kreeg telkens een van zijn ledematen los en trachtte te wurgen en te bijten. Dat bracht ons in vreemde houdingen en op een gegeven moment had ik een eeltige voet vast en probeerde die los te draaien terwijl ik in zijn open mond staarde, die zo wijd open stond als een berenval maar minder aanlokkelijk. Hij mocht zijn tanden wel eens poetsen. Dus duwde ik de teen van zijn voet in zijn mond. Igli schreeuwde, dus ik bleef duwen en al spoedig had hij geen ruimte meer om te schreeuwen. Ik bleef duwen. Toen hij zijn eigen linkerbeen tot de knie verzwolgen had, slaagde hij er in zijn rechterarm van Ster te bevrijden en greep naar zijn verdwijnende been — en ik greep zijn pols.