Выбрать главу

‘Help me!’ piepte ik tegen Ster. ‘Duwen!’

Ze snapte het en duwde mee. Die arm verdween tot de elleboog in zijn mond en het been ging ook verder, een heel stuk dij. Inmiddels werkte Rufo mee en forceerde Igli’s linkerhand langs zijn wang zijn kaken binnen. Intussen worstelde Igli niet zo hard meer tegen, gebrek aan lucht vermoedelijk, dus zijn rechterteen in zijn mond krijgen was nog maar een kwestie van vastberadenheid; Rufo hield hem achterover aan zijn harige neusgaten en ik hield hem onder met een knie op zijn kin en Ster duwde.

We bleven hem centimeter voor centimeter zonder ophouden in zijn mond stoppen. Hij trilde nog en probeerde nog los te komen toen we hem tot zijn heupen hadden opgerold en zijn stinkende oksels op het punt stonden te verdwijnen. Het was als het tegenovergestelde van het maken van een sneeuwbal, hoe meer we duwden, hoe kleiner hij werd en hoe verder zijn mond zich sperde — het lelijkste wat ik ooit gezien heb. Al spoedig had hij nog maar de grootte van een strandbal... en toen een voetbal... toen een baseball en ik rolde hem tussen mijn handen en bleef flink duwen... een golfbal, een knikker, een erwt... en tenslotte had ik alleen nog maar wat vettig smeersel in mijn handen.

Rufo slaakte een diepe zucht. ‘Dat zal hem wel leren niet op zijn nagels te kluiven in tegenwoordigheid van zijn meerderen. Wie voelt er wat voor ontbijt?’

‘Ik wil eerst mijn handen wassen,’ zei ik.

We gingen allemaal baden met een heleboel zeep en Ster verzorgde onze wonden en liet Rufo de hare behandelen volgens haar aanwijzingen. Rufo heeft gelijk; Ster is de allerbeste dokter. Het spul waar ze ons mee insmeerde stak niet, de wonden sloten zich, de soepele verbanden die ze erop legde hoefden niet verwisseld te worden en vielen ter gelegener tijd af zonder infectie en zonder littekens achter te laten. Rufo had een lelijke beet, er was ter waarde van negentig cent biefstuk tartaar uit zijn linkerbil gebeten, maar toen Ster hem behandeld had kon hij zitten en het scheen hem niet te hinderen.

Rufo gaf ons kleine gouden pannenkoekjes en grote braadworsten die barstten van het vet en liters goede koffie. Het was bijna twaalf uur eer Ster de bewaking weer ophief en we op weg gingen voor de afdaling langs de klip.

VII

De helling langs de grote waterval naar het dal van Nevia is driehonderd meter hoog en meer dan steil; de klip helt naar voren en je moet afdalen met een touw, als een langzaam draaiende spin aan een draad. Ik zou het je niet aanraden; je wordt er duizelig van en ik was bijna die heerlijke pannenkoeken kwijt geraakt.

Het uitzicht is adembenemend. Je ziet de waterval van opzij, vooruitspattend zonder de klip te bevochtigen en zo diep vallend dat hij zichzelf in nevelen hult voor hij de bodem raakt. Als je dan je gezicht van de klip afwendt heb je een vergezicht over een vallei die te weelderig en groen en schoon is om in te kunnen geloven — moeras en bos aan de voet van de klip, bebouwde velden op enkele kilometers afstand en dan heel ver weg, wazig aan de voet maar met scherpafgetekende pieken een machtige wand van met sneeuw bedekte bergtoppen.

Ster had de vallei voor me getekend. ‘Eerst vechten we ons een weg door het moeras. Daarna gaat het vanzelf — we moeten alleen goed uitkijken voor bloedgieren. Want dan komen we aan een weg van bakstenen, heel prettig.’

‘Een weg met gele bakstenen?’ vroeg ik.

‘Ja. Zo is de klei hier. Komt het er wat op aan?’

‘Ik denk van niet. Als je er maar geen gewoonte van maakt. En daarna?’

‘Daarna overnachten we bij een familie, de grondbezitter van het land hier. Beste mensen, je zult ze aardig vinden.’

‘En daarna wordt de weg zwaar,’ voegde Rufo er aan toe.

‘Rufo, je hoeft geen moeilijkheden op te roepen,’ berispte Ster hem. ‘Wees zo goed je van commentaar te onthouden en laat Omar zijn problemen oplossen als hij ermee geconfronteerd wordt, uitgerust, met een heldere blik en onbekommerd. Ken jij iemand anders die met Igli had kunnen afrekenen?’

‘Nou ja, als je het zo stelt... nee.’

‘Ik stel het inderdaad zo. We slapen vannacht allemaal gerust. Is dat niet genoeg? Jij zult dat net zo prettig vinden als ieder ander.’

‘Jij ook.’

‘Wanneer heb ik ooit iets niet prettig gevonden? Houd je mond. Nu, Omar, aan de voet van de klip bevinden zich de Gehoornde Geesten — er is geen mogelijkheid om ze te ontlopen, ze zien ons afdalen. Als we geluk hebben zien we niemand van de Koud Water Bende; die blijven in de nevelen. Maar als we het ongeluk hebben ze allebei tegen het lijf te lopen kunnen we het geluk hebben dat ze tegen elkaar gaan vechten en ons laten ontkomen. Het pad door het moeras is verraderlijk; je moet deze tekening maar bestuderen tot je hem uit je hoofd kent. Er is alleen vaste grond waar kleine gele bloemen groeien, hoe stevig en droog een ander stuk er ook uitziet. Maar zoals je ziet, zijn er, zelfs als je zorgvuldig op de veilige plaatsen blijft zoveel zijpaden en doodlopende paden dat we de hele dag zouden kunnen ronddolen en door het donker overvallen worden — en er nooit meer uit komen.’

Dus daar had je me, het eerst afdalend, omdat, de Gehoornde Geesten beneden zouden staan wachten. Mijn voorrecht.

Was ik soms geen ‘Held’? Had ik Igli zichzelf niet laten verslinden?

Maar ik wilde wel dat de Gehoornde Geesten echt geesten waren. Het waren tweebenige wezens, omnivoren. Ze aten alles, met inbegrip van elkaar, en reizigers in het bijzonder.

Ze waren me beschreven als van de buik naar boven veel weg te hebben van de Minotaurus; naar beneden waren ze saters met gespleten hoeven. Hun bovenste ledematen waren korte armen, maar zonder echte handen — geen duimen. Maar o, die horens! Ze hadden horens als de lang-gehoornde koeien in Texas, maar ze staken omhoog en vooruit.

Er is echter een manier om van een Gehoornde Geest een echte geest te maken. Hij heeft een zachte plek op zijn schedel, net als een baby, tussen die horens. Omdat de woesteling je aanvalt met zijn kop naar beneden om te proberen je te spietsen, is dat de enige bereikbare kwetsbare plaats. Je hoeft alleen maar stand te houden, niet terug te deinzen, op dat plekje mikken — en het raken.

Dus had ik een eenvoudige taak. Als eerste naar beneden, er zoveel mogelijk doden om Ster van een veilige plaats om neer te komen te verzekeren, dan stand houden en haar beschermen tot Rufo beneden was. Daarna waren we vrij om ons een weg door het moeras naar de veiligheid te banen. Als de Koud Water Bende zich niet bij het feest aansloot — Ik trachtte mijn houding in de lus waarin ik hing wat gemakkelijker te maken — mijn linkerbeen sliep — en keek naar beneden. Een meter of dertig lager had het ontvangstcomité zich verzameld.

Het leek wel een aspergeveld. Van bajonetten.

Ik seinde dat ze moesten stoppen met takelen. Ver boven me hield Rufo het touw tegen; daar hing ik te slingeren en probeerde te denken. Als ik me midden in die menigte liet zakken, kon ik er misschien een of twee doorsteken voor ze me spietsten. En misschien wel geen een — het enige wat zeker was, was dat ik dood zou zijn lang voor mijn vrienden me konden bereiken.

Aan de andere kant had ieder van die wildemannen behalve een zachte plek tussen de horens ook een zachte onderbuik, die gewoon vroeg om pijlen. Als Rufo me nog wat kon laten zakken —

Ik gaf hem een seintje. Ik begon langzaam, een beetje schokkend te zakken en bijna miste hij mijn teken om weer op te houden. Ik moest mijn voeten optrekken; een paar van die liefjes liepen grommend en steigerend rond en verdrongen elkaar voor een kans om me te doorboren. Een Nijinsky onder hun slaagde erin langs de zool van mijn linkerlaars te schrammen waardoor ik kippenvel kreeg tot aan mijn nek. Dat was aanleiding genoeg om me hand over hand aan het touw omhoog te trekken, zover dat ik mijn voeten in de lus kon krijgen in plaats van mijn achterwerk. Me aan het touw vasthoudend stond ik om de beurt op de ene en de andere voet om het slapen van de ledematen te voorkomen. Toen maakte ik mijn boog los en spande die. Deze prestatie zou een geoefend acrobaat waardig geweest zijn — maar heb je ooit geprobeerd een boog te spannen en af te schieten terwijl je in de lus van een driehonderd meter lang touw staat en je met je ene hand aan dat touw vastklemt?