Vijf seconden later stond ik op en probeerde haar te achterhalen. Maar ze was weg, de galerij was donker.
Ik viel in slaap en droomde over de Koud Water Bende. Ze waren zelfs nog lelijker dan Rufo aangegeven had en ze trachtten me grote goudklompen te laten eten, die allemaal de ogen van Elmer hadden.
IX
Rufo schudde me wakker, ‘Baas! Sta op! Nu direct!’
Ik verstopte mijn hoofd onder de lakens. ‘Ga weg!’ Ik had een smaak in mijn mond als van bedorven kool, mijn hoofd bonsde en mijn oren zaten achterstevoren.
‘Nu diréct! Zij wil het.’
Ik stond op. Rufo droeg ons Robin Hoodkostuum en zijn zwaard, dus kleedde ik me ook zo en gespte mijn zwaard om. Mijn dienaressen schitterden door afwezigheid evenals mijn geleende opschik. Ik strompelde achter Rufo aan naar de grote eetzaal. Daar stond Ster in reistoilet en met een ernstig gezicht. De fraaie meubels van de vorige avond waren verdwenen; het was er zo somber en kaal als in een verlaten schuur. Een kale tafel, dat was alles, met een groot stuk vlees erop, koud in gestold vet met een mes ernaast.
Ik keek er zonder trek naar. ‘Wat is dat?’
‘Je ontbijt, als je het hebben wilt. Maar ik blijf niet onder dit dak om genadebrood te eten.’ Het was een toon, een gedrag dat ik niet van haar kende.
Rufo trok aan mijn mouw: ‘Baas. Laten we ‘m smeren. Nu.’
En dat deden we. Er was binnen of buiten geen mens te zien, zelfs geen kinderen of honden. Maar er stonden drie vurige strijdrossen te wachten. Die achtbenige tandemponies, bedoel ik, de paarden-uitgave van een takshond, gezadeld en gereed om te bestijgen. De tuigage was ingewikkeld; ieder paar benen had een schouderstuk en de belasting werd gelijkelijk verdeeld door een zijdelings buigbare dissel aan weerskanten en daarop was een zetel aangebracht met een rugleuning, een beklede zitting en armleuningen. Naar iedere armleuning liep een teugel.
Een hendel links was zowel rem als versnelling en ik vertel maar liever niet hoe de bedoelingen naar het beest werden overgebracht. De ‘paarden’ schenen er echter geen aanstoot aan te nemen.
Het waren geen paarden. Hun hoofden waren vagelijk paardachtig, maar ze hadden meer klauwen dan hoeven en het waren omnivoren, ze liepen niet op hooi. Maar je gaat van die dieren houden. De mijne was zwart met witte vlekken — heel mooi. Ik noemde haar ‘Ars Longa’. Ze had zielvolle ogen.
Rufo bond mijn boog en pijlkoker op een bagagerek achter mijn stoel en wees me hoe ik op moest stijgen, mijn veiligheidsgordel vast moest maken en hoe ik gemakkelijk kon gaan zitten met mijn voeten op een bankje, niet in stijgbeugels, en met een steuntje in mijn rug. Zo gemakkelijk als een eersteklas stoel in een vliegtuig. We gingen snel op weg met een gestadige vaart van vijftien kilometer per uur in telgang (de enige gang die die langpaarden kennen) maar vereffend door die acht ophangpunten zodat het wel een auto op een grindpad leek.
Ster reed voorop, ze had geen woord meer gesproken. Ik probeerde tegen haar te praten maar Rufo trok me aan mijn mouw. ‘Baas, niet doen,’ zei hij kalm. ‘Als Zij in die stemming is kun je alleen maar afwachten.’
Toen we eenmaal onderweg waren, Rufo en ik naast elkaar en Ster buiten gehoorsafstand, zei ik: ‘Rufo, wat ter wereld is er gebeurd?’
Hij zweeg en ik ook. Had Jocko zich aanstotelijk gedragen tegenover Ster? Hij was inderdaad dronken geweest en hij had best verliefd kunnen gaan doen. Maar ik kon me niet voorstellen dat Ster een man niet in toom zou kunnen houden en verkrachting vermijden zonder zijn gevoelens te kwetsen.
Dat leidde tot verdere beroerde gedachten. Als de oudste zuster alleen gekomen was — als Juffrouw Tiffany niet onder de tafel gevallen was — als mijn dienares met het vuurrode haar verschenen was om me uit te kleden, zoals ik begrepen had dat ze doen zou — o, verdomme!
Even later stelde Rufo zijn veiligheidsgordel ruimer, liet zijn rugleuning zakken, stelde zijn voetenbank hoger om te kunnen liggen, legde een zakdoek over zijn gezicht en begon te snurken. Na een poosje deed ik hetzelfde; het was een korte nacht geweest, geen ontbijt en ik had een kater als een koningstijger. Mijn ‘paard’ had geen hulp nodig; ze oriënteerden zich allebei op Sters rijdier.
Toen ik wakker werd voelde ik me beter, afgezien van honger en dorst. Rufo sliep nog; Sters strijdros liep nog altijd vijftig passen voorop. Het landschap was nog steeds weelderig en misschien een kilometer verderop lag een huis — geen vorstelijk riddergoed, maar een boerderij. Ik kon een bron zien borrelen en dacht aan bemoste emmers, koel en nat en stinkend naar typhus — nou ja, ik had mijn cocktail-injecties in Heidelberg gehad; ik had dorst. In water bedoel ik. Nog liever bier — ze hadden hier heerlijk bier.
Rufo geeuwde, haalde zijn zakdoek weg en stelde zijn stoel hoger. ‘Moet in slaap gesukkeld zijn,’ zei hij met een dwaze grijns.
‘Rufo, zie je dat huis?’
‘Ja. Wat zou dat?’
‘Lunch, dat zou het. Ik heb nu ver genoeg gereisd op een lege maag. Ik heb zo’n dorst dat ik een steen zou kunnen uitwringen en er de wei van drinken.’
‘Dat moet je dan maar doen.’
‘Hé?’
‘Heer, het spijt me — ik heb ook dorst — maar we houden hier geen halt. Dat zou Zij niet willen.’
‘Dat zou ze niet, hè? Rufo, je moet één ding goed begrijpen. Het feit, dat Mevrouw Ster een boze bui heeft is voor mij geen reden om de hele dag zonder eten en drinken door te rijden. Jij doet maar wat je niet laten kunt; ik blijf hier eten. Eh, heb je geld bij je? Plaatselijk geld?’
Hij schudde het hoofd. ‘Dat kun je niet doen, hier niet, Baas. Wacht nog een uur. Alsjeblieft.’
‘Waarom?’
‘Omdat we nog op het land van de Doral zijn, daarom. Ik denk niet dat hij bericht vooruit gezonden heeft om ons op het eerste gezicht neer te schieten; Jock is een goedhartige oude schooier. Maar ik zou toch liever een harnas aan hebben; een zwerm pijlen zou me niet verbazen. Of een valnet op het moment dat we onder die bomen komen.’
‘Denk je dat echt?’
‘Hangt er van af hoe boos hij is. Ik herinner me dat de Doral op een keer toen iemand hem wérkelijk beledigd had die arme sufferd naakt liet uitkleden en liet binden met zijn familiejuwelen en hem liet plaatsen — nee, ik kan het niet vertellen.’ Rufo slikte en keek alsof hij misselijk was. ‘Groot feest gisteravond, ik ben mezelf niet. Laten we maar liever over plezieriger dingen praten. Je had het over wei uit een steen wringen. Je dacht ongetwijfeld aan de Sterke Muldoon?’
‘Verdomme, verander niet van onderwerp!’ Mijn hoofd bonsde. ‘Ik ga niet onder die bomen rijden en de kerel die een pijl op me afschiet moet zijn eigen huid maar eens nakijken of er soms gaten inzitten. Ik heb dorst.’
‘Baas,’ smeekte Rufo. ‘Zij zal op het land van de Doral eten noch drinken — al smeekten ze haar er om. En Zij heeft gelijk. Jij kent de gebruiken niet. Hier aanvaardt men wat vrijwillig aangeboden wordt... maar zelfs een kind is te trots om iets aan te raken wat misgund wordt. Nog zeven kilometer. Kan de held die Igli voor het ontbijt doodde het geen zeven kilometer meer volhouden?’
‘Nou ja... goed, goed! Maar je moet toegeven dat dit een raar land is. Volkomen krankzinnig.’
‘Mmmm...’ antwoordde hij. ‘Ben je wel eens in Washington (D.C.) geweest?’
‘Nou ja —’ Ik grinnikte zuur. ‘Touché! En ik dacht er niet aan dat dit jouw vaderland is. Ik wilde je niet beledigen.’
‘O, maar dat is het niet. Waarom dacht je dat?’
‘Wel —’ Ik trachtte te denken. Rufo noch Ster had het gezegd, maar — ‘Je kent de gebruiken, je spreekt de taal als een inboorling.’
‘Heer Omar, ik weet niet meer hoeveel talen ik spreek. Als ik er een hoor, kan ik hem spreken.’
‘Nou, je bent geen Amerikaan. Een Fransman ook niet, denk ik.’