Hij lachte niet. Ik draaide me naar hem om en hij keek me vol medelijden aan. ‘Heer! Mijn kameraad Omar! Zeg dat het niet waar is!’
‘Het is wel waar,’ zei ik boos. ‘En ik had er direct spijt van. Te laat. En dan moet jij klagen over jóuw nacht!’
‘O, mijn God!’ Hij gaf zijn rijdier de sporen en ging er vandoor. Ars Longa keek vragend over haar schouder en vervolgde toen haar weg.
Rufo haalde Ster in; ze bleven staan voor het huis waar we zouden lunchen. Ze bleven wachten en ik voegde me bij ze. Sters gezicht was uitdrukkingloos: Rufo zag er ondraaglijk verward uit.
Ster zei: ‘Rufo, ga een lunch voor ons vragen. Breng het hierheen. Ik zou graag alleen met de Heer willen spreken.’
‘Ja, Vrouwe!’ Hij maakte zich uit de voeten. Ster zei, nog steeds zonder uitdrukking, tegen me: ‘Heer Held, is het waar? Wat je kamerheer me verteld heeft?’
‘Ik weet niet wat hij verteld heeft.’
‘Het ging over je fiasco — je zogenaamde fiasco — van vannacht.’
‘Ik weet niet wat je met ‘fiasco’ bedoelt. Als je wilt weten wat ik na het feestmaal gedaan heb... Ik ben alleen gaan slapen. Punt.’
Ze zuchtte maar haar gelaatsuitdrukking veranderde niet. ‘Ik wilde het van je eigen lippen horen. Om rechtvaardig te zijn.’ Toen veranderde haar uitdrukking wel en ik heb nog nooit zo’n woede gezien. Met een lage, bijna koude stem begon ze me uit te foeteren:
‘Jij held. Jij ongelooflijk stomme sufferd. Onhandige, blunderende, lummelachtige, mottige, rauwe, te veel gespierde, idiote —’
‘Schei uit!’
‘Stil, ik ben nog niet met je klaar. Drie onschuldige dames beledigen, een trouwe vriend krenken —’
‘HOUD JE MOND!!!’
De windstoot blies haar haar naar achteren. Ik begon voor ze weer van leer kon trekken. ‘Spreek nooit meer op die manier tegen me, Ster. Nooit meer.’
‘Maar —’
‘Houd je mond, jij humeurige kwaje meid! Je hebt het recht niet op die manier tegen me te spreken. En geen enkele vrouw zal dat recht ooit verkrijgen. Je zult me altijd — altijd! — beleefd en met respect aanspreken. Nog één zo’n onbeschoft lomp woord en je krijgt een pak rammel dat je tranen zal kosten.’
‘Dat zou je niet dúrven!’
‘Haal je hand van dat zwaard of ik pak het je af, stroop je je broek hier midden op de weg naar beneden en geef je daar een pak rammel mee. Tot je billen rood zijn en je om genade smeekt. Ster, ik vecht niet met vrouwen — maar stoute kinderen straffen doe ik wel. Dames behandel ik als dames. Verwende meiden behandel ik als verwende meiden. Ster, je kon de Koningin van Engeland en de Oppermeesteres van de Melkweg tegelijk zijn — maar Nog een ongepast woord van je en omlaag gaat je maillot en dan zul je een week niet kunnen zitten. Begrepen?’
Tenslotte zei ze met een klein stemmetje: ‘Ik heb het begrepen, Heer!’
‘En bovendien neem ik mijn ontslag uit dat heldengedoe. Ik luister geen twee maal naar dergelijke woorden en ik werk niet voor iemand die me zelfs maar één maal zo behandelt.’
Ik zuchtte en besefte dat ik mijn korporaalsstrepen weer eens kwijt geraakt was. Maar ik had me altijd gemakkelijker en vrijer zonder gevoeld.
‘Ja, Heer.’ Ik kon haar nauwelijks horen. Het kwam bij me op dat het een hele reis was, terug naar Nice. Maar daar bekommerde ik me niet om.
‘Goed, laten we er niet meer over praten.’
‘Ja, Heer.’ Ze voegde er rustig aan toe: ‘Maar mag ik uitleggen, waaróm ik zo gesproken heb?’
‘Nee.’
‘Goed, Heer.’
Een hele — zwijgende — poos later kwam Rufo terug. Hij bleef buiten gehoorsafstand staan en ik wenkte hem bij ons te komen.
We aten zwijgend en ik at niet veel, maar het bier was best. Rufo probeerde één keer te keuvelen over een onmogelijkheid van één van zijn andere ooms. In Staphorst had het niet minder opgang kunnen maken.
Na de lunch keerde Ster haar rijdier — die ‘paarden’ zijn gemakkelijk draaibaar voor hun wielbasis, maar om ze rechtsomkeert te laten maken als er weinig ruimte is is het gemakkelijker om ze aan de toom te houden. Rufo zei: ‘Vrouwe?’
Ze zei onverstoorbaar: ‘Ik ga terug naar de Doral.’
‘Vróuwe! Alsjeblieft niet!’
‘Lieve Rufo,’ zei ze hartelijk maar bedroefd. ‘Je kunt in dat huis op me wachten — en als ik over drie dagen niet terug ben, ben je vrij.’ Ze keek naar mij en wendde haar blik af.
‘Ik hoop, dat het Heer Omar zal behagen me te begeleiden. Maar dat vraag ik niet. Daar heb ik het recht niet toe.’ Ze begaf zich op weg.
Het duurde lang voor ik Ars Longa gekeerd had; ik had het nog niet te pakken. Ster was al een eind op weg; ik volgde haar.
Rufo stond op zijn nagels bijtend te wachten tot ik gekeerd was, toen steeg hij plotseling op en haalde me in. We reden naast elkaar, zorgvuldig vijftig passen achter Ster. Tenslotte zei hij: ‘Dit is zelfmoord. Dat weet je toch?’
‘Nee, dat weet ik niet.’
‘Nou, maar het is het wel.’
Ik zei: ‘Vind je het daarom niet nodig om ‘Heer’ te zeggen?’
‘Hè?’
‘’Hè, Heer,’ alsjeblieft. Om in training te blijven. Maar van nu af aan, al leven we nog maar dertig minuten. Omdat ik nu de leiding van het spul heb — en niet alleen maar haar stroman ben. Ik wens dat er bij jou geen twijfel over bestaat wie de baas is als het eenmaal op vechten aankomt. Anders kun je omkeren en dan zal ik je rijdier een klap op zijn gat geven om op gang te komen. Heb je me gehoord?’
‘Ja, Heer Omar.’ Hij voegde er bedachtzaam aan toe: ‘Ik wist dat jij de baas was zodra ik terug kwam. Maar ik begrijp niet hoe je het hem geleverd hebt. Heer, ik heb Haar nog nooit gedwee gezien. Mag men informeren?’
‘Dat mag men niet. Maar je hebt mijn toestemming om er bij haar naar te informeren. Als je denkt dat je dat veilig doen kunt. Vertel me nu eens wat over dat ‘zelfmoord’-gedoe — en zeg niet dat Zij niet wil dat je me van advies dient. Van nu af aan zul je me raad geven elke keer dat ik erom vraag — en je kiezen op elkaar houden als ik dat niet doe.’
‘Ja, Heer. Goed, de kansen op zelfmoord. De risico’s zijn niet te berekenen. Het hangt ervan af hoe boos de Doral is. Maar het zal geen gevecht zijn, dat is onmogelijk. Of we worden doodgeslagen op het moment dat we onze neus laten zien... of we zijn veilig tot we zijn land weer verlaten, zelfs als hij ons zegt om te keren en weg te rijden.’ Rufo keek zeer bedachtzaam. ‘Heer, als je een gissing in het wilde weg wilt — nou, me dunkt, dat je de Doral erger beledigd hebt dan hij ooit in de loop van een lang en lichtgeraakt leven gekrenkt is. Dus is het negentig tegen tien dat we zodra we van de weg af zijn allemaal meer pijlen in ons lichaam zullen hebben dan Sint Sebastiaan.’
‘Ster ook? Zij heeft niets gedaan. En jij ook niet.’ (En ik ook niet, voegde ik er tot mezelf aan toe. Wat een land!)
Rufo zuchtte. ‘Heer, iedere wereld heeft zijn eigen gebruiken. Jock zal Haar niet willen kwetsen. Hij mag Haar graag. Hij is verschrikkelijk dol op Haar. Je zou kunnen zeggen dat hij van Haar houdt. Maar als hij jou doodt, móét hij Haar doden. Naar zijn maatstaven zou iets anders onmenselijk zijn — en hij is een moreel hoogstaande kerel; daar staat hij om bekend. En mij moet hij natuurlijk ook doden, maar ik tel niet mee. Hij móét Haar doden zelfs als dat een reeks gebeurtenissen teweegbrengt die hem zullen vernietigen als het nieuws eenmaal bekend wordt. De vraag is: moet hij jóu doden? Me dunkt van wel, die mensen kennende. Het spijt me... Heer.’