Выбрать главу

Haar navel was dat juweel dat de Perzische dichters zo bezongen hebben.

Haar benen waren lang voor haar lengte; haar handen en voeten waren niet klein, maar slank, sierlijk. Ze was helemaal sierlijk, het was onmogelijk je haar voor te stellen in een ongracieuze houding. Toch was ze zo lenig en soepel dat ze zich als een kat in elke stand had kunnen ineenstrengelen. Haar gezicht — hoe beschrijf je volmaakte schoonheid behalve door te zeggen dat je die niet kunt miskennen als je haar ziet? Ze had volle lippen en een nogal grote mond. Die was zwak gebogen in de schaduw van een glimlach zelfs als haar gelaatstrekken in rust verkeerden. Haar lippen waren rood, maar als ze enige make-up gebruikte was die zo bekwaam aangebracht dat ik het niet ontdekken kon — en alleen dat zou haar al uitzonderlijk gemaakt hebben want het was een jaar dat alle andere vrouwen ‘Continentale’ make-up gebruikten, zo kunstmatig als een corset en zo brutaal als de glimlach van een hoer.

Haar neus was recht en groot genoeg voor haar gezicht, geen knopje. Haar ogen —

Ze merkte dat ik naar haar staarde. Natuurlijk verwachten vrouwen dat er naar ze gekeken wordt en dat verwachten ze ongekleed evenzeer als wanneer ze voor een bal zijn gekleed. Maar het is onbeleefd om openlijk te staren. Ik had de strijd binnen tien seconden opgegeven en trachtte me haar, iedere lijn, iedere ronding, te herinneren.

Haar ogen ontmoetten de mijne en ze staarde terug en ik begon te blozen maar kon mijn blik niet afwenden. Haar ogen waren zo diep blauw dat ze donker leken, donkerder dan mijn eigen bruine ogen.

Ik zei hees: ‘Pardonnez-moi, mamselle,’ en slaagde er in mijn ogen af te wenden.

Ze antwoordde in het Engels : ‘O, ik vind het niet erg. Kijk maar zoveel u wilt,’ en nam me net zo nauwkeurig van het hoofd tot de voeten op als ik het haar gedaan had. Haar stem was een warme, volle alt, verrassend diep in de laagste tonen. Ze deed twee stappen naar me toe en stond bijna over me heen. Ik begon op te staan en ze wenkte me te blijven zitten met een gebaar dat gehoorzaamheid verwachtte, alsof ze gewend was bevelen te geven. ‘Blijf liggen waar u ligt,’ zei ze.

De bries bracht haar geur naar me over en ik kreeg overal kippevel. ‘U bent Amerikaan.’

‘Ja.’ Ik was er zeker van dat zij geen Amerikaanse was en toch was ik er even zeker van dat ze geen Française was. Niet alleen was er geen spoor van een Frans accent, maar ook — nou ja, Franse vrouwen provoceren altijd, althans lichtelijk; daar kunnen ze niets aan doen, het is in de Franse cultuur ingeworteld. Er was niets provocerends aan deze vrouw — behalve dat haar bestaan alleen al aanleiding zou geven tot relletjes.

Maar zonder provocerend te zijn had ze die zeldzame gave voor onmiddellijke intimiteit; ze sprak tegen me zoals een heel oude vriendin zou kunnen doen, vrienden die elkaars zwakste punten kennen en tête-à-tête volkomen op hun gemak zijn. Ze stelde me vragen over mezelf, sommige bepaald persoonlijk en ik beantwoordde ze allemaal eerlijk, en het kwam helemaal niet bij me op dat ze het recht niet had me te ondervragen. Ze vroeg me niet naar mijn naam en ik de hare niet — ik vroeg haar helemaal niets.

Tenslotte zweeg ze en bekeek me weer zorgvuldig en ernstig. Toen zei ze bedachtzaam: ‘Je bent bijzonder mooi,’ en voegde er aan toe: ‘Au ‘voir,’ — keerde zich om en liep over het strand het water in en zwom weg.

Ik was te verbijsterd om me te bewegen. Niemand had me ooit ‘knap’ genoemd, zelfs niet voor mijn neus gebroken was. En wat ‘mooi’ betreft!

Maar ik geloof niet dat ik er iets aan gehad had haar te achtervolgen, zelfs als ik daar tijdig aan had gedacht. Die zus kon zwemmen.

III

Ik bleef tot zonsondergang op de plage wachten tot ze terug zou komen. Toen at ik een haastig maal van brood en kaas en wijn, deed mijn vendoshi aan en wandelde de stad in. Daar zwierf ik door bars en restaurants en kon haar niet vinden; ondertussen keek ik overal naar binnen in de villaatjes waarvan de gordijnen niet dichtgetrokken waren. Toen de bistro’s begonnen te sluiten gaf ik het op, ging terug naar mijn tent, schold mezelf uit voor alles wat mooi en lelijk was — (waarom had ik niet het benul gehad om te zeggen: ‘Hoe heet U en waar woont U en waar bent U als U hier bent’?) — stapte in mijn slaapzak en ging slapen.

Ik was bij zonsondergang al op en controleerde de plage, ontbeet, controleerde de plage weer, ‘kleedde’ me en ging naar het dorp, controleerde de winkels en het postkantoor en kocht mijn Herald Tribune.

Toen werd ik geconfronteerd met een van de moeilijkste beslissingen van mijn leven: ik had een paard getrokken.

Ik was er eerst niet zeker van omdat ik die drieënvijftig volgnummers niet uit mijn hoofd geleerd had. Ik moest naar mijn tent terughollen, een aantekenboek opscharrelen en het controleren — en het was zo! Het was een nummer dat in mijn geheugen was blijven hangen vanwege de vorm: XDY 34555. Ik had een paard!

Hetgeen ettelijke duizenden dollars betekende, hoeveel wist ik niet precies. Maar genoeg om in Heidelberg af te studeren — als ik het meteen te gelde maakte. De Herald Tribune kwam hier altijd een dag later, wat betekende dat de trekking minstens twee dagen eerder plaats gevonden had — en in die tussentijd kon die knol een been breken of op negen andere manieren beschadigd worden. Mijn lot vertegenwoordigde alleen maar een aanzienlijk bedrag zolang ‘Geluksster’ te boek stond als deelnemer.

Ik moest ijlings naar Nice om er achter te komen waar en hoe je een gelukslot het voordeligst kon verkopen. Het lot uit mijn kluis halen en het verkopen!

Maar hoe moest het dan met ‘Helena van Troje’?

Shylock met zijn hartverscheurende kreet van ‘O, mijn dochter! O, mijn dukaten!’ kon niet meer in tweestrijd gestaan hebben dan ik.

Ik gooide het op een akkoordje. Ik schreef een moeilijk briefje, legde uit wie ik was, vertelde haar dat ik plotseling weggeroepen was en smeekte haar óf te wachten tot ik morgen terug was óf op zijn allerminst een briefje achter te laten om me te vertellen waar ik haar kon vinden. Ik liet het achter bij de directrice van het postkantoor, met een beschrijving — blond, zo groot, zulk lang haar, prachtige poitrine — en twintig franc met de belofte van tweemaal zoveel als ze het afleverde en voor een antwoord zorgde. De directrice zei dat ze haar nooit had gezien, maar als cette grande blonde ooit een stap in het dorp zou zetten zou het briefje afgeleverd worden.

Toen had ik nog net tijd genoeg om terug te vliegen, kleren aan te trekken die geschikt waren om het eiland mee te verlaten, mijn kampeergerei bij Mme. Alexandre achter te laten en de boot te halen. Toen had ik drie uur reistijd om te tobben en te piekeren.

De moeilijkheid was dat Geluksster niet werkelijk een knol was. Mijn paard werd niet lager aangeslagen dan nummer vijf of zes, wie dat ook uitmaakte. Dus? Ophouden nu ik gewonnen had en mijn winst opstrijken?

Of alles of niets?

Het was niet eenvoudig. Laten we aannemen dat ik het lot voor US $10.000 verkopen kon. Zelfs als ik geen konkelefoesjes met de fiscus uithaalde, zou ik daar het grootste deel van overhouden en mijn studie kunnen afmaken.

Maar ik zou de school in ieder geval al afmaken — en wilde ik nu wel zo graag naar Heidelberg? Die student met de littekens was een knoeier geweest met zijn valse trots op zijn littekens uit namaakgevaar.

Stel, dat ik het vasthield en de grote prijs won, £50,000 of US 140.000 —

Weet je hoeveel belasting een vrijgezel betaalt over $140.000 in het Land van de Dapperen en het Vaderland van de Vrijen?

$103.000, dit betaalt hij.