Ik had de grootste plezierreis in de geschiedenis gemaakt — ik zou het niet geloven als ik niet zoveel buit had. Nu was het tijd om me te vestigen en lid te worden van Anonieme Helden. Een held zijn is oké. Maar een gepensioneerde held — eerst is hij een vervelende vent en dan wordt hij een schooier.
Mijn eerste stopplaats was Caltech. Ik kon me nu het beste veroorloven en Caltechs enige mededinger is waar ze geprobeerd hebben seks volkomen buiten de wet te stellen. Ik had in 1942-45 genoeg van dat ellendige kerkhof gezien.
De hoogleraar die over de toelatingen ging was niet bemoedigend. ‘Meneer, Gordon, weet U dat we er meer afwijzen dan we aannemen? Evenmin kunnen we Uw staat van dienst ten volle honoreren. Dat is geen blaam op Uw vorige universiteit — en we geven ex-militairen graag een kans — maar deze school stelt hogere normen. Nog iets, U zult Pasadena niet goedkoop vinden om te leven.’
Ik zei dat ik graag zou beginnen op welk niveau ze me ook wilden plaatsen en toonde hem mijn banksaldo (een van mijn banksaldo’s) en bood hem een cheque aan voor een jaar collegegeld. Dat wilde hij niet accepteren, maar hij ontdooide wat. Ik verliet hem met de indruk dat er wel een plaatsje gevonden zou worden voor E. C. ‘Omar’ Gordon.
Ik ging naar de benedenstad en zette de machinerie in werking om me wettelijk ‘Omar’ in plaats van ‘Evelyn Cyril’ te maken. Toen ging ik een baantje zoeken. Ik vond er een in de Vallei als jongste tekenaar bij een afdeling van een dochtermaatschappij van een handelsmaatschappij, die banden, machines voor voedsel fabrieken en andere dingen maakte — in dit geval projectielen. Dit was een onderdeel van het Rehabilitatie-Plan Gordon. Een paar maanden aan een tekenbord zouden me weer op dreef helpen en ik was van plan ’s avonds te studeren en me netjes te gedragen. Ik vond een gemeubileerde flat in Sawtelle en kocht een tweedehands Ford om te forensen.
Toen voelde ik me ontspannen; ‘Heer Held’ was begraven. Alles wat daar van over was was Vrouwe Vivamus die boven de televisie hing. Maar ik had haar eerst in mijn hand gebalanceerd en dat deed me goed. Ik besloot een salle d’armes te zoeken en me bij een club aan te sluiten. Ik had in de Vallei ook een boogschuttersbaan gezien en de leden van de Amerikaanse Schietvereniging moesten ’s zondags toch ook ergens schieten. Ik hoefde niet opgeblazen te worden —
Inmiddels zou ik de buit in Zwitserland vergeten. Die was betaalbaar in goud, niet in voddige papiertjes en als ik het met rust liet zou het waarschijnlijk meer — misschien veel meer — waard worden door inflatie dan door beleggingen. Op een goede dag zou het het kapitaal zijn om mijn eigen zaak te openen.
Daar had ik mijn zinnen op gezet: baas. Een loonslaaf, zelfs in de schaal waar Uncle Sam hem meer dan de helft afpakt, is toch een slaaf. Maar ik had van Hare Wijsheid geleerd, dat een baas opgeleid moest worden; ik kon ‘Baas’ niet met goud kopen.
Zo kwam ik tot rust. Mijn naamsverandering kreeg zijn beslag ; Caltech verklaarde dat ik uit kon zien naar een verhuizing naar Pasadena — en de nagezonden post kwam aan.
Moeder stuurde die naar mijn tante, zij zond hem door naar het hoteladres dat ik eerst had opgeveven en tenslotte bereikte hij mijn flat. Een gedeelte bestond uit brieven die meer dan een jaar tevoren in Amerika gepost waren naar Z.O. Azië, toen naar Duitsland gezonden waren, daarna naar Alaska en nog meer tussenstations voor ik ze in Sawtelle las.
Een ervan offreerde weer die goedkope beleggingsdienst; deze keer was het nog 10 procent voordeliger voor me. Een andere was van de coach van de universiteit — op blanco briefpapier en met een krabbel ondertekend. Hij vertelde dat bepaalde personen vastbesloten waren het seizoen met veel tamtam te openen. Zou $250 per maand me van gedachten doen veranderen? Ik moest hem thuis opbellen, op zijn kosten. Die verscheurde ik.
De volgende was van de Veteranen-Administratie, gedateerd vlak na mijn demobilisatie. Naar aanleiding van een proces was uitgemaakt dat ik wettelijk een ‘oorlogswees’ was en recht had op $100/maand voor onderwijs tot drieëntwintig-jarige leeftijd.
Ik lachte zo hard dat ik pijn in mijn kaken kreeg.
Na wat rommel kwam er een van een Congreslid. Hij had de eer me mede te delen, dat hij, in samenwerking met de Veteranen van Oorlogen in den Vreemde een groep speciale wetsontwerpen had ingediend om onrechtvaardigheden te herstellen die voortgekomen waren uit tekortkomingen bij het op de juiste wijze vaststellen van personen die ‘Oorlogswezen’ waren, dat de wetsontwerpen met algemene stemmen waren aangenomen en dat het hem genoegen deed te kunnen zeggen dat een ervan die op mij betrekking had mij toestond mijn opleiding tot mijn zevenentwintigste verjaardag voort te zetten, aangezien mijn driëentwintigste verjaardag verstreken was voor de vergissing was hersteld. Ik verblijf, hoogachtend, enz.
Daar kon ik niet meer om lachen. Ik bedacht hoeveel ik de zomer dat ik opgeroepen werd geslikt zou hebben als ik zeker was geweest van $100 per maand. Ik schreef dat Congreslid zo goed ik kon een bedankbrief.
Het volgende exemplaar leek rommel. Die was van de Hospitalen Trust N. V. en dus een verzoek om een bijdrage of een folder over ziekenhuisverzekering — maar ik snapte niet waarom iemand in Dublin mij op zijn lijst gezet zou hebben. De Hospitalen Trust vroeg of ik het lot van de Ierse Hospitalen Sweepstake nummer zoveel in mijn bezit had en het officiële reçu? Het lot was verkocht aan J. L. Weatherby. Esq. Het nummer was getrokken in de tweede trekking en was het lot van het winnende paard geweest. J. L. Weatherby was op de hoogte gesteld en had de Hospitalen Trust N.V. medegedeeld dat hij het lot van de hand had gedaan aan E. C. Gordon en dat hij na ontvangst van het reçu dit aan betrokkene had toegezonden.
Was ik die ‘E. C. Gordon’, had ik het lot, had ik het reçu? H.T.N.V. zou een spoedig antwoord op prijs stellen. Het laatste exemplaar van de stapel droeg een stempel van het Veldpostkantoor. Er zat een reçu van de Ierse Sweepstake in — en een briefje: Dit zou een lesje voor me moeten zijn om nooit meer te pokeren. Hoop dat je er wat op wint — J. L. WEATHERBY. Het poststempel was meer dan een jaar oud.
Ik staarde ernaar en pakte toen de papieren die ik door de Universa had meegesjouwd. Ik vond het bijbehorende lot. Er zaten bloedvlekken op, maar het nummer was duidelijk. Ik keek naar de brief. Tweede trekking —
Ik begon de loten onder fel licht te onderzoeken. De andere waren vervalsingen. Maar het watermek van dit lot en dit reçu was zo scherp als op een bankbiljet. Ik weet niet waar Weatherby dat lot gekocht had, maar hij had het niet gekocht van de dief die mij het mijne verkocht.
Tweede trekking — ik had niet geweten dat er meer dan een was. Maar trekkingen zijn afhankelijk van het aantal loten dat er verkocht is, in eenheden van £120.000. Ik had alleen de resultaten van de eerste gezien.
Weatherby had het reçu naar Moeders adres in Wiesbaden gestuurd en het moet in Elmendorf geweest zijn toen ik in Nice was — was toen naar Nice gegaan en weer terug naar Elmendorf omdat Rufo een doorzendadres achtergelaten had bij American Express ; Rufo had natuurlijk alles van me afgeweten en stappen genomen om mijn verdwijning te dekken.
Op die morgen meer dan een jaar geleden toen ik in een café in Nice zat had ik een winnend lot en was het reçu al gepost. Als ik die Herald Tribune verder had in gekeken dan de persoonlijke advertenties zou ik de resultaten van de tweede trekking gevonden hebben en nooit op die advertentie hebben geantwoord.
Ik zou $140.000 in ontvangst genomen hebben en Ster niet voor een tweede keer hebben gezien —
Maar zou Hare Wijsheid haar hoop hebben lateni verijdelen? Zou ik geweigerd hebben mijn ‘Helena van Troje’ te volgen, alleen maar omdat ik mijn zakken vol geld had?
Ik legde de twijfel in mijn voordeel uit. Ik zou die Roemvolle Weg in ieder geval gevolgd zijn!