‘Ser Jorah is nu in Pentos en zou dolgraag een koninklijke begenadiging verdienen, zodat hij uit zijn ballingschap kan terugkeren,’ legde Robert uit. ‘Heer Varys maakt een goed gebruik van hem.’
‘Dus de slavenhandelaar is een spion geworden,’ zei Ned vol afkeer. Hij gaf de brief terug. ‘Ik zou hem liever als lijk zien.’
‘Varys verzekert me dat spionnen nuttiger zijn dan lijken,’ zei Robert. ‘Maar Jorah even buiten beschouwing gelaten, wat maak jij uit zijn verslag op?’
‘Daenerys Targaryen is met de een of andere ruitervorst van de Dothraki getrouwd. En wat dan nog? Moeten we haar een bruidsgave sturen?’
De koning fronste zijn voorhoofd. ‘Een mes misschien. Goed scherp, en een stoutmoedig man om het te hanteren.’
Ned veinsde geen verrassing. Roberts haat jegens de Targaryens grensde aan krankzinnigheid. Hij herinnerde zich de woedende woorden die ze hadden gewisseld nadat Tywin Lannister Robert de lijken van Rhaegars vrouw en kinderen had getoond als teken van verbondenheid. Ned had dat moord genoemd, Robert noemde het oorlog. Toen hij had tegengeworpen dat de prins en prinses nog maar kleine kinderen waren geweest had zijn nieuwbakken koning geantwoord: ‘Ik zie geen kleine kinderen. Alleen maar drakengebroed.’
Zelfs Jon Arryn had de storm niet tot bedaren kunnen brengen. Eddard Stark was die dag in kille razernij weggereden om de laatste veldslagen van de oorlog in het zuiden in zijn eentje te vechten. Er was nog een dood nodig geweest om hen te verzoenen: die van Lyanna, en hun gedeelde smart over haar sterven. Ditmaal was Ned vastbesloten zich te beheersen. ‘Uwe Genade, het meisje is nauwelijks meer dan een kind. U bent geen Tywin Lannister die onschuldigen afslacht.’ Er werd gezegd dat Rhaegars dochtertje huilend van onder haar bed naar de zwaarden gesleept was. Het jongetje was nog maar een zuigeling geweest, maar toch hadden heer Tywins soldaten hem van zijn moeders borst gerukt en met zijn hoofd tegen een muur geslagen.
‘En hoe lang zal ze onschuldig blijven?’ Roberts mond werd hard.
‘Dat kind zal gauw genoeg haar benen spreiden om nog meer drakengebroed voort te brengen dat mij het leven zuur maakt.’
‘Maar toch,’ zei Ned. ‘Kinderen vermoorden… dat zou laaghartig zijn… onuitsprekelijk…’
‘Onuitsprekelijk?’ brulde de koning. ‘Wat Aerys jouw broer Brandon heeft aangedaan was onuitsprekelijk. Zoals je vader de dood heeft gevonden, dat is onuitsprekelijk. En Rhaegar… hoe vaak denk je dat hij je zuster verkracht heeft? Hoe vele honderden keren?’ Zijn stem was zo luid geworden dat zijn paard zenuwachtig onder hem begon te hinniken. De koning rukte hard aan de teugels om het dier stil te krijgen en wees met een boze vinger naar Ned. ‘Ik vermoord iedere Targaryen die ik tussen mijn vingers krijg, totdat ze net zo dood zijn als hun draken, en daarna zal ik op hun graf pissen.’
Ned was wel wijzer dan hem in zijn toorn te tarten. Als Roberts wraakzucht in veertien jaar niet was gedoofd zou geen enkel woord van zijn kant iets uithalen. ‘Maar deze krijg je niet in handen, nietwaar?’ zei hij kalm. De mond van de koning vertrok tot een verbitterde grimas. ‘Nee, de goden mogen vervloekt zijn. De een of andere pokkenkaasboer uit Pentos had haar broer en haar in zijn residentie ingemetseld, aan alle kanten omringd door van die eunuchen met puntmutsen, en nu heeft hij ze aan de Dothraki uitgeleverd. Ik had ze allebei al jaren geleden moeten laten vermoorden, toen ik er nog bij kon, maar Jon was al even erg als jij. En ik was des te dwazer door naar hem te luisteren.’
‘Jon Arryn was een wijs man en een goede Hand.’
Robert snoof. Zijn woede zakte even plotseling weg als ze was opgekomen. ‘Die Khal Drogo schijnt een horde van honderdduizend man aan te voeren. Wat zou Jon daar wel van gezegd hebben?’
‘Hij zou gezegd hebben dat zelfs een miljoen Dothraki geen bedreiging voor het rijk vormen zolang ze achter de zee-engte blijven,’ antwoordde Ned bedaard. ‘Die barbaren hebben geen schepen. Ze haten en vrezen de open zee.’
De koning ging ongemakkelijk verzitten in het zadel. ‘Misschien. Maar in de Vrijsteden zijn schepen te koop. Ik zeg je, Ned, dit huwelijk bevalt mij niets. In de Zeven Koninkrijken zijn nog altijd lieden die mij voor usurpator uitmaken. Ben je vergeten hoe vele duizenden er in de oorlog aan Targaryens kant hebben gevochten? Die beiden op dit moment hun tijd, maar geef ze maar een halve kans en ze vermoorden me in bed, en mijn zonen ook. Als de bedelaarkoning met een horde Dothraki achter zich aan de oversteek maakt zullen die verraders zich achter hem scharen.’
‘Hij steekt niet over,’ beloofde Ned. ‘En als hij dat per ongeluk toch doet drijven we hem de zee weer in. Zodra u een nieuwe landvoogd van het Oosten aanwijst…’
De koning kreunde. ‘Voor de laatste keer, ik benoem die jongen van Arryn niet tot landvoogd. Ik weet dat hij je neefje is, maar nu de Targaryens bij de Dothraki in bed kruipen zou ik wel gek zijn als ik een kwart van het rijk op de schouders van een ziekelijk kind leg.’
Daar was Ned op voorbereid. ‘Toch hebben we in het oosten een landvoogd nodig. Als Robert Arryn niet in aanmerking komt, benoem dan een van uw broers. Stannis heeft zichzelf toch bewezen bij de belegering van Stormeinde?’
Hij liet de naam een poosje in de lucht hangen. De koning fronste zijn wenkbrauwen en zei niets. Hij keek ongemakkelijk.
‘Dat wil zeggen,’ vervolgde Ned rustig terwijl hij hem in het oog hield, ‘tenzij u een ander die eer al hebt toegezegd.’
Robert was zo fatsoenlijk om één moment geschrokken te kijken. Maar de irritatie volgde even snel. ‘En als dat zo is?’
‘Het is Jaime Lannister, nietwaar?’
Robert bracht zijn paard met een schop weer in beweging en begon naar de grafterpen af te dalen. Ned hield gelijke tred met hem. Met zijn blik recht vooruit reed de koning door. ‘Ja,’ zei hij ten slotte. Eén enkel hard woord om de kwestie af te doen.
‘De Koningsmoordenaar,’ zei Ned. Dus de geruchten waren waar. Hij begaf zich nu op glad ijs, wist hij. ‘Ongetwijfeld een bekwaam en dapper man,’ zei hij voorzichtig, ‘maar zijn vader is landvoogd van het Westen, Robert. Ser Jaime zal hem te zijner tijd op die hoge post opvolgen. Het is niet goed als één man zowel het Westen als het Oosten beheerst.’ Hij liet zijn werkelijke vrees onuitgesproken: dat het halve leger van het rijk door deze benoeming in handen van Lannisters zou vallen.
‘Die strijd vecht ik wel uit zodra de vijand te velde verschijnt,’ zei de koning koppig. ‘Voorlopig lijkt heer Tywin even onverwoestbaar als de Rots van Gasterling, dus ik betwijfel of Jaime hem binnen afzienbare tijd zal opvolgen. Val me hier niet over lastig, Ned. De teerling is geworpen.’
‘Uwe Genade, mag ik vrijuit spreken?’
‘Ik heb niet het idee dat ik je kan tegenhouden,’ gromde Robert. Ze reden nu door hoog, bruin gras.
‘Kunt u Jaime Lannister vertrouwen?’
‘Hij is de tweelingbroer van mijn vrouw en een Gezworen Broeder van de koningsgarde. Zijn leven, fortuin en eer zijn met de mijne verweven.’
‘Zoals ze met die van Aerys Targaryen verweven waren,’ merkte Ned op.
‘Waarom zou ik hem wantrouwen? Alles wat ik hem ooit heb gevraagd heeft hij gedaan. Zijn zwaard heeft geholpen de troon te veroveren waarop ik zit.’
Zijn zwaard heeft geholpen een smet te werpen op de troon waarop je zit, dacht Ned, maar hij liet de woorden niet over zijn lippen komen. ‘Hij had een eed afgelegd om het leven van de koning met het zijne te verdedigen. En toen sneed hij met een zwaard de keel van die koning door.’