Выбрать главу

‘Bij de zevenvoudige hel, iemand moest Aerys toch doden!’ zei Robert terwijl hij naast een oeroude grafterp abrupt zijn paard inhield. ‘Als Jaime het niet had gedaan zou het op jou of mij zijn neergekomen.’

‘Wij waren geen Gezworen Broeders van de koningsgarde,’ zei Ned. Het werd tijd dat Robert eens de hele waarheid te weten kwam, besloot hij toen op die plaats. ‘Herinnert u zich de Drietand, Uwe Genade?’

‘Alle goden! Hoe zou ik die kunnen vergeten?’

‘Rhaegar had u een wond toegebracht,’ bracht Ned hem in herinnering. ‘Dus toen de krijgsmacht van Targaryen de benen nam liet u de achtervolging aan mij over. De restanten van Rhaegars leger vluchtten naar Koningslanding. Wij achtervolgden ze. Aerys had zich met een paar duizend getrouwen in de Rode Burcht verschanst. Ik verwachtte dat we op gesloten poorten zouden stuiten.’

Robert schudde vol ongeduld zijn hoofd. ‘In plaats daarvan ontdekte je dat onze mannen de stad al hadden ingenomen. En wat dan nog?’

‘Niet onze mannen,’ zei Ned geduldig. ‘Die van Lannister. Op de tinnen wapperde de Leeuw van Lannister, niet de gekroonde hertenbok. En ze hadden de stad ingenomen door middel van verraad.’

De oorlog had ruim een jaar gewoed. Grote en kleine heren hadden zich onder Roberts banieren geschaard, anderen waren Targaryen trouw gebleven. De machtige Lannisters van de Rots van Casterling, de landvoogden van het Westen, hadden zich verre van de strijd gehouden en het bevel tot heervaart van zowel de rebellen als de royalisten naast zich neergelegd. Aerys Targaryen moest hebben gedacht dat zijn goden zijn gebeden hadden beantwoord toen heer Tywin Lannister en zijn oudste zoon met een leger van twaalfduizend man sterk voor de poorten van Koningslanding verschenen om hun trouw te betuigen. En dus had de krankzinnige koning opdracht gegeven tot zijn laatste krankzinnige daad. Hij had zijn stad geopend voor de leeuwen aan zijn poort.

‘Verraad was een vertrouwd betaalmiddel voor de Targaryens,’ zei Robert. Opnieuw stak zijn woede de kop op. ‘Lannister heeft hun met gelijke munt terugbetaald. Dat was niet meer dan verdiend. Ik lig er niet wakker van.’

‘U was er niet bij,’ zei Ned verbitterd. Hem was een gestoorde nachtrust niet vreemd. Hij leefde al veertien jaar met zijn leugens, maar ze spookten ’s nachts nog steeds door zijn hoofd. ‘Die verovering had niets eervols.’

‘Moge de Anderen die eer van jou halen!’ vloekte Robert. ‘Heeft ook maar één Targaryen ooit geweten wat eer was? Ga naar je crypte en vraag Lyanna naar de eer van de Draak!’

‘U hebt Lyanna bij de Drietand gewroken,’ zei Ned, terwijl hij naast de koning halt hield. Beloof het me, Ned, had ze gefluisterd.

‘Dat heeft haar niet teruggebracht,’ Robert staarde de andere kant op, naar de grauwe verten. ‘Vervloekte goden. De overwinning die ze me schonken was hol. Een kroon… en ik had ze om het meisje gebeden. Jouw zuster, veilig en wel… en opnieuw de mijne, want zo was het voorbestemd. Vertel me eens, Ned, wat heeft een mens aan een kroon? De goden drijven net zo hard de spot met koningen als met koeherders.’

‘Voor de goden kan ik niet instaan, Uwe Genade… maar wel voor wat ik aantrof toen ik die dag de troonzaal binnenreed,’ zei Ned.

‘Aerys lag dood op de vloer, gesmoord in zijn eigen bloed. Zijn drakenschedels staarden van de wanden op hem neer. Lannisters mannen waren overal. Jaime droeg de witte mantel van de koningsgarde nog over zijn gouden wapenrusting heen. Ik zie hem nóg voor me. Zelfs zijn zwaard was verguld. Hij zat op de ijzeren troon, hoog boven zijn ridders, met een helm op zijn hoofd in de vorm van een leeuwenkop. En glimmen dat hij deed!’

‘Dat is allemaal allang bekend,’ klaagde de koning.

‘Ik zat nog te paard. Zwijgend reed ik de hele lengte van de zaal door, tussen de lange rij drakenschedels. Ik had een gevoel alsof ze me gadesloegen. Vóór de troon hield ik halt. Ik keek naar hem op. Zijn gouden zwaard lag over zijn knieën, de kling rood van het bloed van een koning. Achter me vulde de zaal zich met mijn manschappen. Die van Lannister weken terug. Ik sprak al die tijd geen woord. Ik keek hoe hij daar op die troon zat en wachtte. Ten slotte begon Jaime te lachen en stond op. Hij zette zijn helm af en zei tegen me:

“Wees maar niet bang, Stark. Ik heb hem alleen maar warm gehouden voor onze vriend Robert. Het is geen makkelijke stoel, vrees ik.” ’

De koning wierp het hoofd in de nek en brulde van de lach, zo luid dat een zwerm kraaien opvloog uit het hoge gras. Onder woest geklapwiek kozen ze het luchtruim. ‘Bij de zeven goden, Ned! Vind je echt dat ik Lannister moet wantrouwen omdat hij even op mijn troon heeft gezeten?’ Hij schuddebuikte weer van het lachen. ‘Jaime was welgeteld zeventien, Ned. Nog niet veel meer dan een jongen.’

‘Jongen of man, hij had geen recht op die troon.’

‘Wie weet was hij wel moe,’ opperde Robert. ‘Koningen vermoorden is heel uitputtend werk. De goden weten dat er in die ellendige zaal niet één andere plek is om je achterwerk op te laten zakken. En hij sprak de waarheid: die stoel i’s in meer dan één opzicht beestachtig ongemakkelijk.’ De koning schudde zijn hoofd. ‘Nou ja, ik ben nu op de hoogte van Jaimes zwarte zonde, dus we kunnen de kwestie verder vergeten. Ik ben al die geheimen en dat gekrakeel en die staatszaken zo zat, Ned. Het is allemaal even vervelend als kopergeld tellen. Kom, rijden, jij kon er vroeger wat van. Ik wil de wind weer door mijn haar voelen.’ Hij gaf zijn paard de sporen en galoppeerde de grafterp over. Achter hem daalde een regen van aarde neer. Het duurde even voordat Ned hem volgde. Hij was uitgepraat, en vervuld van een enorm gevoel van machteloosheid. Niet voor het eerst vroeg hij zich af wat hij hier deed en waarom hij was meegegaan. Hij was geen Jon Arryn, dat hij deze wilde koning zou kunnen beteugelen en hem wijsheid leren. Robert zou doen wat hij zelf wilde, zoals hij altijd had gedaan, en niets wat Ned zei of deed zou daar verandering in brengen. Hij hoorde in Winterfel thuis. Hij hoorde bij Catelyn in haar verdriet, en bij Bran. Maar een man kon niet altijd zijn waar hij thuishoorde. Berustend drukte Eddard Stark zijn laarzen in de flanken van zijn paard en ging de koning achterna.

Tyrion

Er kwam geen einde aan het noorden.

Tyrion Lannister kende de kaarten net zo goed als wie ook, maar na twee weken op het onherbergzame pad dat hier voor Koningsweg doorging was hij ervan doordrongen dat een kaart bepaald niet het gebied was. Ze waren tegelijk met de koning uit Winterfel vertrokken, midden onder alle commotie van de koninklijke afreis, begeleid door het geluid van roepende mensen en briesende paarden, het geratel van karren en het gekreun van de reusachtige huiswagen waarin de koningin reisde, terwijl rondom hen de sneeuw zachtjes omlaagdwarrelde. De Koningsweg liep vlak achter de vormeloze massa van het kasteel en het stadje langs. Daar sloegen de banieren, de wagens en de rijen ridders en vrijruiters naar het zuiden af met medeneming van het tumult, terwijl Tyrion met Benjen Stark en diens neef naar het noorden afsloeg.

Daarna was het kouder geworden, en heel wat rustiger. Ten westen van de weg lagen vuursteenheuvels, grauw en ruig, met hoge wachttorens op de stenige toppen. In het oosten was het land lager en ging het over in een golvende vlakte die zich uitstrekte zover het oog reikte. Stenen bruggen overspanden snelstromende, smalle rivieren en kleine boerderijen lagen in cirkels verspreid rond met hout en steen omwalde hofsteden. De weg was druk begaan en ’s nachts vonden ze onderdak in eenvoudige herbergen. Maar drie dagreizen van Winterfel ging het boerenland in dichte bossen over en werd de Koningsweg eenzaam. De vuursteenheuvels werden met elke mijl hoger en ruiger, totdat ze op de vijfde dag in bergen veranderd waren, koude, blauwgrijze reuzen met uitstekende klippen en sneeuw op de flank. Als de wind uit het noorden kwam golfden er lange pluimen van ijskristal als banieren aan de hoge pieken. Omdat de bergen als een muur in het westen oprezen boog de weg naar het noordoosten af, dwars door het bos, een woud van eiken, altijdgroene bomen en zwarte doornstruiken die ouder en donkerder leken dan Tyrion ooit had gezien. ‘Het Wolfswoud,’ noemde Benjen Stark het, en hun nachten werden inderdaad verlevendigd door het gehuil van troepen wolven, veraf en soms ook dichterbij. Jon Sneeuws schrikwolf, de albino, spitste de oren bij dat nachtelijke gehuil maar verhief nooit zijn eigen stem om antwoord te geven. Dat beest had iets heel verontrustends, vond Tyrion.