‘O ja?’ vroeg Theon Grauwvreugd. ‘Dat vraag ik me af.’
‘Er is geen grens aan de trots en de eerzucht van de Lannisters,’ zei Catelyn.
‘De jongen heeft tot nog toe altijd een vaste hand gehad,’ zei Maester Luwin peinzend. ‘Hij kende elke steen van Winterfel.’
‘Alle goden!’ vloekte Robb, zijn jeugdige gezicht donker van woede. ‘Als dit waar is zal hij ervoor boeten.’ Hij trok zijn zwaard en zwaaide het door de lucht. ‘Ik sla hem eigenhandig dood!’
Ser Rodrik stoof op. ‘Doe dat wapen weg! De Lannisters zijn honderden mijlen ver weg. Trek nooit en te nimmer je zwaard, behalve om het meteen te gebruiken. Hoe vaak moet ik je dat nog zeggen, dwaze jongen die je bent?’
Beteuterd stak Robb zijn zwaard in de schede, ineens weer een kind. Catelyn zei tegen ser Rodrik: ‘Ik zie dat mijn zoon inmiddels staal draagt.’
De oude wapenmeester zei: ‘Dat leek mij tijd worden.’
Robb stond haar gespannen aan te kijken. ‘Hoog tijd,’ zei ze. ‘Het kan zijn dat Winterfel binnenkort al zijn zwaarden nodig heeft, en die kunnen beter niet van hout zijn.’
Theon Grauwvreugd legde een hand op het gevest van zijn zwaard en zei: ‘Vrouwe, als het zover komt is mijn huis het uwe veel verschuldigd.’
Maester Luwin trok aan zijn halsketen op de plek waar die tegen zijn nek schuurde. ‘We hebben alleen maar vermoedens. Het is de geliefde broer van de koningin die we willen beschuldigen. Dat zal ze ons niet in dank afnemen. We moeten bewijzen hebben of voorgoed zwijgen.’
‘Je bewijs is die dolk,’ zei ser Rodrik. ‘Zo’n fraai wapen is vast niet onopgemerkt gebleven.’
Er was maar één plaats waar ze achter de waarheid konden komen, besefte Catelyn. ‘Er moet iemand naar Koningslanding.’
‘Ik ga wel,’ zei Robb.
‘Nee,’ zei ze tegen hem. ‘Jouw plaats is hier. Er moet altijd een Stark in Winterfel zijn.’ Ze keek naar ser Rodrik met zijn grote witte bakkebaarden, naar Maester Luwin in zijn grijze gewaden, naar de jonge Theon Grauwvreugd, mager, donker en heetgebakerd. Wie moest ze sturen? Wie zou geloofwaardig zijn? Toen wist ze het. Het kostte Catelyn moeite de dekens van zich af te schuiven, want haar verbonden vingers waren stijf en even onbuigzaam als steen. Ze stapte uit bed. ‘Ik moet zelf gaan.’
‘Vrouwe,’ zei Maester Luwin, ‘is dat verstandig? Zullen de Lannisters uw komst niet met achterdocht bezien?’
‘En Bran dan?’ vroeg Robb. De arme jongen leek nu compleet in de war. ‘U wilt hem toch niet in de steek laten?’
‘Voor Bran heb ik alles gedaan wat in mijn macht ligt,’ zei ze en legde een gewonde hand op zijn arm. ‘Zijn leven ligt in de handen van de goden en die van Maester Luwin. Zoals je zelf gezegd hebt, ik heb nog andere kinderen waar ik nu om moet denken.’
‘U zult een flink escorte nodig hebben, vrouwe,’ zei Theon.
‘Ik zal Hal meesturen met een eenheid van de wacht,’ zei Robb.
‘Nee,’ zei Catelyn. ‘Een groot gezelschap trekt ongewenste aandacht. De Lannisters mogen niet weten dat ik eraan kom.’
Ser Rodrik protesteerde. ‘Vrouwe, laat mij u dan tenminste begeleiden. De Koningsweg kan heel gevaarlijk zijn voor een vrouw alleen.’
‘Ik ga niet via de Koningsweg,’ antwoordde Catelyn. Ze dacht even na en knikte toen instemmend. ‘Twee ruiters reizen even snel als één, en heel wat sneller dan een lange stoet die door karren en huiswagens wordt opgehouden. Uw gezelschap zal mij welkom zijn, ser Rodrik. We rijden langs de Witte Knijf naar zee en huren in Withaven een schip. Met sterke paarden en een stijve bries zullen we ruim vóór Ned en de Lannisters in Koningslanding arriveren.’ En dan, dacht ze, zien we wel wat we zullen zien.
Sansa
Eddard Stark was voor de dageraad vertrokken, lichtte Septa Mordane Sansa tijdens het ontbijt in. ‘De koning had hem ontboden. Ik geloof dat ze weer op jacht gingen. Ze zeggen dat er in deze streken nog wilde oerossen leven.’
‘Ik heb nooit een oeros gezien,’ zei Sansa terwijl ze Dame onder tafel een stuk spek voerde. Verfijnd als een koningin nam de schrikwolf het uit haar hand. Septa Mordane snoof afkeurend. ‘Een edele jonkvrouw zit aan tafel geen honden te voeren,’ zei ze, brak nog een stuk honingraat af en liet de honing op haar brood druipen.
‘Ze is geen hond, ze is een schrikwolf,’ merkte Sansa op terwijl Dame met een ruwe tong haar vingers aflikte. ‘En vader zegt dat we ze bij ons mogen houden als we willen.’
Daar nam de septa geen genoegen mee. ‘Je bent een lief kind, Sansa, maar wat dat beest betreft ben je net zo eigengereid als je zuster Arya, dat zweer ik.’ Ze trok een gezicht. ‘Waar is Arya vanmorgen eigenlijk?’
‘Die had geen honger,’ zei Sansa, in de stellige overtuiging dat haar zuster al uren geleden naar de keuken was geslopen om bij een van de keukenjongens een ontbijt te bietsen.
‘Herinner haar eraan dat ze zich vandaag netjes moet aankleden. Die jurk van grijs fluweel misschien. We zijn allemaal uitgenodigd om met de koningin en prinses Myrcella mee te rijden in de koninklijke huiswagen, en we moeten er op ons best uitzien.’
Sansa zag er al op haar best uit. Ze had haar lange, kastanjekleurige haar geborsteld tot het glansde en haar fraaiste japon uitgezocht, die van blauwe zij. Ze keek al meer dan een week naar deze dag uit. Het was een grote eer om met de koningin mee te rijden, en bovendien zou prins Joffry er misschien bij zijn. Haar verloofde. Bij het idee alleen al kreeg ze vlinders in haar buik, al zouden ze nog in geen jaren trouwen. Sansa kende Joffry nog niet echt, maar ze was nu al verliefd op hem. Hij was precies zoals ze zich haar droomprins had voorgesteld, lang, knap en sterk, en met gouden haar. Ze koesterde iedere kans om in zijn nabijheid te verkeren, al deed die zich nog zo zelden voor. Het enige waar ze zich wat vandaag betrof zorgen over maakte was Arya. Arya had er een handje van om alles te bederven. Je wist nooit wat ze zou doen. ‘Ik zal het tegen haar zeggen,’ zei Sansa onzeker, ‘maar ze zal zich wel net zo kleden als altijd.’ Ze hoopte dat ze zich niet te veel voor haar zou hoeven schamen. ‘Wilt u mij excuseren?’
‘Jawel.’ Septa Mordane nam nog wat brood met honing, en Sansa liet zich van de bank glijden. Toen ze de gelagkamer van de herberg uitrende volgde Dame haar op de voet. Buiten bleef ze even staan te midden van het geschreeuw en gevloek en het gekraak van houten wielen. De mannen waren bezig de tenten en paviljoens af te breken en de karren in te laden voor de volgende dagreis. De herberg was een slordig gebouw van kleurloze steen, drie verdiepingen hoog en groter dan Sansa ooit had gezien, maar toch kon er niet meer dan een derde van het koninklijke gezelschap in ondergebracht worden. Dat was inmiddels uitgegroeid tot meer dan vierhonderd mensen, haar vaders hofhouding en de vrijruiters die zich onderweg bij hen hadden aangesloten incluis. Ze trof Arya op de oever van de Drietand aan, waar ze probeerde Nymeria stil te houden, zodat ze de opgedroogde modder uit haar vacht kon borstelen. De schrikwolf vond het niet prettig. Arya had weer dezelfde leren rij kleding aan die ze gisteren en de dag daarvoor had gedragen.
‘Je kunt beter iets moois aantrekken,’ zei Sansa tegen haar. ‘Dat heeft Septa Mordane gezegd. We rijden vandaag mee in de huiswagen van de koningin en prinses Myrcella.’
‘Ik niet,’ zei Arya terwijl ze probeerde een klit uit Nymeria’s verwarde grijze vacht te borstelen. ‘Mycah en ik zijn van plan stroomopwaarts naar de voorde te rijden om daar naar robijnen te zoeken.’
‘Robijnen?’ zei Sansa niet-begrijpend. ‘Wat voor robijnen?’
Arya keek haar aan alsof ze inderdaad zo dom was. ‘Rhaegars robijnen. Dat is waar koning Robert hem heeft gedood en de kroon heeft veroverd.’