Eikaars hand vasthoudend, zo nu en dan iets tegen elkaar schreeuwend en laverend in de wind, vlogen Gwen en Dirk over een berg heen en langs de helling aan de andere kant omlaag naar een schaduwrijke, rotsige vallei, en daarna omhoog en omlaag over de volgende berg, en de daaropvolgende. Ze passeerden messcherpe uitsteeksels van groene en zwarte rots, hoge, smalle watervallen en nog hogere, steile afgronden. Eén keer daagde Gwen hem uit om te racen; hij schreeuwde haar toe dat hij haar uitdaging aannam en ze schoten vooruit, zo hard als de schuivers en hun bedrevenheid het toelieten, tot Gwen ten slotte medelijden met hem kreeg en terugkwam om zijn hand weer te pakken.
De bergketen eindigde even plotseling in het westen als hij was opgerezen in het oosten; hij vormde een stevige barrière, als een schild tussen de wildernis en het licht van het nog steeds klimmende Wiel. ‘Naar beneden,’ zei Gwen. Hij knikte en ze begonnen een langzame afdaling naar het warrige, donkere groen van de bossen beneden hen. Ze waren al meer dan een uur onderweg. Dirk was half verdoofd door de bijtende wind van Worlorn, en het grootste deel van zijn lichaam protesteerde tegen deze mishandeling.
Ze maakten een geslaagde landing midden in het bos, naast een meer dat ze al vanuit de lucht gezien hadden. Gwen gleed prachtig omlaag in een elegante curve die haar op een mossig strandje aan de waterkant deed belanden. Dirk, die bang was dat hij te hard zou neerkomen en een been breken, schakelde iets te vroeg het zwaartekrachtrooster uit en viel de laatste meter.
Gwen hielp hem zijn laarzen los te maken van de luchtschuiver en samen borstelden ze het vochtige zand en mos van zijn pak en uit zijn haar. Daarna ging ze naast hem zitten en glimlachte. Hij lachte terug en kuste haar.
Tenminste, dat probeerde hij. Toen hij zijn arm om haar heen wilde slaan, ontweek ze hem en hij wist het weer. Zijn handen vielen langs zijn lichaam en schaduwen streken over zijn gezicht.
‘Het spijt me,’ zei hij mompelend. Hij keek van haar weg naar het meer. Het water was olieachtig groen en het stille oppervlak was bezaaid met eilandjes vol violette zwammen. De enige deining werd veroorzaakt door de amper zichtbare bewegingen van insecten, die over de ondiepten langs de kant scheerden. Het bos was zo mogelijk nog donkerder dan de stad, want de bergen hielden het licht van de Dikke Duivel nog voor een groot deel tegen.
Gwen legde even haar hand op zijn schouder. ‘Nee,’ zei ze zacht. ‘Het spijt me. Ik vergat het ook. Het was bijna net als op Avalon.’
Hij keek haar aan en lachte flauwtjes en geforceerd, met een gevoel van verlorenheid. ‘Ja, bijna net als vroeger. Ik heb je gemist, Gwen, ondanks alles. Of kan ik dat beter niet zeggen?’
‘Misschien niet,’ zei ze. Haar blik ontweek de zijne opnieuw en dwaalde van hem af naar het meer. De overkant was in nevelen gehuld. Ze staarde lang in de verte, bewegingloos, op een korte huivering van de kou na. Dirk zag hoe haar kleding langzaam verkleurde tot een vlekkerig vuilwit en groen om zich aan te passen aan de tint van de grond waarop ze zaten.
Ten slotte stak hij een arm uit en raakte haar onzeker aan. Ze schudde zijn hand van zich af. ‘Nee,’ zei ze.
Dirk zuchtte, greep een handvol zand en liet het gedachteloos door zijn vingers glijden. ‘Gwen,’ hij aarzelde even. ‘Jenny, ik weet niet...’
Ze keek hem aan en fronste haar voorhoofd. ‘Zo heet ik niet, Dirk. Dat is mijn naam niet. Niemand heeft me ooit zo genoemd, behalve jij.’
Gekrenkt haalde hij zijn schouders op. ‘Maar waarom...’
‘Omdat ik dat niet ben!’
‘Je bent niemand anders,’ zei hij. ‘Hij kwam gewoon in me op, destijds op Avalon, hij past bij je en daarom noemde ik je zo. Ik dacht dat je het prettig vond.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Eens. Je begrijpt het niet. Je begrijpt het nooit. Het ging steeds meer voor me betekenen, Dirk. Steeds meer en meer, en de dingen die die naam mij zei, waren geen goede dingen. Dat heb ik je toen al geprobeerd uit te leggen. Maar dat is al zo lang geleden. Ik was jonger, een kind nog. Ik kon de woorden niet vinden.’
‘En nu?’ In zijn stem klonk een ondertoon van boosheid door. ‘Kun je de woorden nu vinden, Gwen?’
‘Ja. Voor jou, Dirk. Meer woorden dan ik kan gebruiken.’ Ze glimlachte alsof ze een geheim binnenpretje had en schudde haar hoofd zodat haar haren zwiepten in de wind. ‘Luister, koosnamen zijn prima. Ze kunnen een speciale band geven. Zo is het met Jaan. De hoogbonders hebben lange namen omdat ze allerlei rollen vervullen. Hij kan Jaan Vikary zijn voor een Wolfmanvriend op Avalon, en hoog-IJzerjade in de vergaderingen van het Gezelschap. En dan nog Riv als teken van waardigheid en Wolf in oorlogstijd en nog een andere naam in bed, een heel persoonlijke naam. En dat heeft iets juists, want hij is al die namen. Ik kan dat zien. Ik houd van sommige aspecten meer dan van andere; meer van Jaan dan van Wolf of hoog-IJzerjade, maar ze passen allemaal bij hem. De Kavalaren hebben een gezegde dat een man de som van al zijn namen is. Namen zijn op Hoog Kavalaan erg belangrijk. Namen zijn overal erg belangrijk maar de Kavalaren zijn daar meer van doordrongen dan de meeste anderen. Een ding zonder naam heeft geen inhoud. Als het bestond zou het een naam hebben. Net zoals wanneer je een ding een naam geeft: dan zal dat ding ergens in zekere zin bestaan, in het bestaan geroepen worden. Dat is een ander Kavalaans gezegde. Begrijp je dat, Dirk?’
‘Nee.’
Ze lachte. ‘Je bent nog net zo’n warhoofd als vroeger. Luister, toen Jaan naar Avalon kwam, was hij Jaantony IJzerjade Vikary. Dat was zijn naam, zijn volle naam. Het belangrijkste deel daarvan waren de eerste twee woorden — Jaantony is zijn echte naam, zijn geboortenaam, en IJzerjade is zijn vestiging en zijn verbond. Vikary is een zelfbedachte naam die hij aannam in zijn puberteit. Alle Kavalaren nemen zulke namen aan, meestal van hoogbonders die ze bewonderen, of van mythische figuren, of van hun persoonlijke helden. Heel wat familienamen, afkomstig van de Oude Aarde, zijn op die manier blijven voortbestaan. De gedachte die daaraan ten grondslag ligt, is dat als een jongen de naam van een held aanneemt, iets van ’s mans goede eigenschappen op hem zal overgaan. Op Hoog Kavalaan schijnt dat inderdaad zo te werken.
Jaans zelfgekozen naam, Vikary, is in verschillende opzichten een beetje ongebruikelijk. Hij klinkt als een tweedehands naam van de Oude Aarde, maar dat is niet zo. Naar alle verhalen te oordelen was Jaan een vreemd kind — dromerig, humeurig, veel te eenzelvig. Toen hij heel klein was, luisterde hij graag naar het gezang en de verhalen van de eyn-kethi, en dat is niet best voor een Kavalaanse jongen. De eyn-kethi zijn de vrouwen die de kinderen baren, de eeuwige moeders van de vestiging, en een normaal kind wordt geacht zo min mogelijk met hen om te gaan. Toen Jaan ouder werd, bracht hij al zijn tijd in zijn eentje door, op zoek naar grotten en verlaten mijnen in de bergen. Op veilige afstand van zijn vestigingsbroeders. Ik geef hem geen ongelijk. Hij was altijd het slachtoffer van plagerijen en had in wezen geen vrienden totdat hij Garse ontmoette. Die is een stuk jonger, maar toch trad hij in een later stadium van zijn kindertijd als Jaans beschermer op. Uiteindelijk veranderde dat echter. Toen Jaan op de leeftijd kwam dat hij onderworpen zou worden aan de duelleercode, richtte hij zijn aandacht op het omgaan met wapens en kreeg die kunst al heel gauw onder de knie. Hij is heel goed van opnemen, en tegenwoordig is hij bliksemsnel en wordt hij als levensgevaarlijk beschouwd, meer nog dan Garse, wiens vaardighied hoofdzakelijk instinctief is.
Maar zo is het niet altijd geweest. Hoe dan ook, toen het tijd werd voor Jaantony om een naam te kiezen, had hij twee grote helden, maar hij durfde ze geen van beiden voor te stellen aan de hoogbonders. Het waren geen IJzerjades; erger nog, het waren een soort uitgestotenen, schurkenfiguren uit de Kavalaanse geschiedenis, charismatische leiders die gestreden hadden voor een verloren zaak en daarna in de mondelinge overlevering generaties lang beschimpt waren. Dus plakte Jaan de namen aan elkaar en goochelde net zo lang met de klank ervan tot het resultaat leek op een familienaam van de Oude Aarde. De hoogbonders accepteerden die naam zonder bedenkingen. Het was toch maar zijn zelfgekozen naam, het minst belangrijke deel van zijn identiteit. Dat deel komt per slot helemaal achteraan.’