Ze besloot: ‘Deze hele geschiedenis komt hierop neer. Jaantony IJzerjade Vikary kwam naar Avalon en meestal was hij Jaantony IJzerjade. Maar omdat Avalon een wereld is die op achternamen gericht is, merkte hij dat hij daar meestal aangesproken werd als Vikary. De Academie registreerde hem onder die naam, zijn leraren noemden hem Vikary en onder die naam heeft hij twee jaar geleefd. Hij werd algauw Jaan Vikary, naast Jaantony IJzerjade. Ik denk dat hij dat wel leuk vond. Hij heeft sindsdien tenminste altijd geprobeerd Jaan Vikary te blijven, alhoewel dat niet zo gemakkelijk was nadat we terugkeerden op Hoog Kavalaan. Voor alle Kavalaren zal hij altijd Jaantony blijven.’
‘En hoe is hij aan die andere namen gekomen?’ hoorde Dirk zichzelf tegen wil en dank vragen. Het verhaal fascineerde hem en het gaf hem enig inzicht in wat Jaan Vikary die ochtend vroeg op het dak tegen hem had gezegd.
‘Toen we getrouwd waren, nam hij mij mee naar IJzerjade en werd hij een hoogbonder, automatisch lid van de hoogbondsraad,’ zei ze. ‘Zo kwam het "hoog" in zijn naam, en dat gaf hem het recht op bezit, onafhankelijk van zijn vestiging, op het brengen van religieuze offers en op het aanvoeren van zijn kethi, zijn vestigingsbroeders, in oorlogstijd. Zo kreeg hij dus een strijdnaam, een soort rang, en een religieuze naam. Eens waren zulke namen heel belangrijk. Tegenwoordig is dat minder, maar de gebruiken blijven bestaan.’
‘Ik snap het,’ zei Dirk, hoewel dat niet helemaal waar was. De Kavalaren leken ongewoon veel belang te hechten aan het huwelijk. ‘Maar wat heeft dit alles met ons te maken?’
‘Een heleboel,’ zei Gwen, en ze werd weer heel ernstig. ‘Toen Jaan op Avalon kwam en de mensen hem Vikary gingen noemen, veranderde hij. Hij werd Vikary, een kruising van zijn eigen aanbeden helden. Dat kunnen namen bewerkstelligen, Dirk. En dat was het einde van onze verhouding. Ik hield van je, ja. Heel veel. Ik hield van je en jij hield van Jenny.’
‘Jij was Jenny!’
‘Ja en nee. Jouw Jenny, jouw Guinevere. Dat zei je telkens opnieuw. Je noemde mij zo vaak bij die namen, net zo vaak als je Gwen tegen me zei, maar je had gelijk. Het waren jouw namen voor mij. Ja, en ik vond het prettig. Wat wist ik van namen of naamgeving? Jenny is best mooi en Guinevere heeft een legendarische glans. Wat wist ik nu helemaal?
Maar ik werd wijzer, hoewel ik het nooit onder woorden kon brengen. Het probleem was dat jij van Jenny hield, maar dat ik Jenny niet was. Gebaseerd op mij misschien, maar grotendeels een fantoom, een wens, een droom die je voor jezelf geschapen had. Die droom knoopte je aan mij vast, je hield van ons samen en op den duur voelde ik mij inderdaad Jenny. Geef iets een naam en op de een of andere manier zal het gaan bestaan. In naamgeving ligt al wat waar is besloten, maar ook al wat gelogen is, want niets vervormt meer dan een valse naam kan doen, een valse naam verandert zowel de realiteit als de schijn.
Ik wilde dat je van mij hield, niet van haar. Ik was Gwen Delvano en ik wilde de beste Gwen Delvano zijn die ik maar kon zijn, maar desondanks mijzelf blijven. Ik vocht ertegen om Jenny te zijn en jij vocht om haar te behouden, en je hebt het nooit begrepen. En daarom heb ik je verlaten.’ Ze eindigde op koele, effen toon, haar gezicht was een masker en daarna keek ze opnieuw van hem weg.
En ten slotte begreep hij het. Zeven jaar lang was hem dat niet gelukt, maar nu, plotseling, voelde hij aan wat ze bedoelde. Dit was dus de reden, dacht hij, waarom ze hem het fluister juweel had gezonden. Niet om hem terug te roepen, dat niet. Maar om hem eindelijk te vertellen waarom ze hem had weggestuurd. En het was begrijpelijk. Zijn boosheid vervaagde op slag tot een lusteloze melancholie. Zand liep koud en onopgemerkt door zijn vingers.
Ze zag zijn gezichtsuitdrukking en haar stem werd milder. ‘Het spijt me, Dirk,’ zei ze. ‘Maar je noemde me alweer Jenny. En ik moest je de waarheid vertellen. Ik ben het nooit vergeten en ik kan me niet voorstellen dat jij het wel vergeten bent. Ik heb er door de jaren heen over nagedacht. Zolang het goed was tussen ons, was het ook erg goed, dacht ik steeds maar. Hoe heeft het dan mis kunnen gaan? Het beangstigde me, Dirk. Het beangstigde me echt. Ik dacht, als wij uit elkaar konden gaan, Dirk en ik, dan is er niets meer zeker, dan kun je nergens van op aan. Die angst verlamde me twee jaar lang. Maar ten slotte, met Jaan, begreep ik het. En nu is het antwoord dat ik heb gevonden, eruit gekomen. Het spijt me als het voor jou een pijnlijk antwoord is. Maar je moest het weten.’
‘Ik had gehoopt...’
‘Niet doen,’ waarschuwde ze. ‘Begin er niet meer aan, Dirk. Niet nog eens. Probeer het zelfs niet. Het is uit tussen ons. Erken dat. Het is zelfmoord om het nog te proberen.’
Hij zuchtte; telkens werd hem de pas afgesneden. Tijdens dit hele, langdurige gesprek had hij haar zelfs niet aangeraakt. Hij voelde zich hulpeloos. ‘Ik maak uit je woorden op dat Jaan je geen Jenny noemt?’ vroeg hij ten slotte met een bitter glimlachje.
Gwen lachte. ‘Nee. Als Kavalaanse heb ik een geheime naam en zo noemt hij mij. Maar ik heb die naam zelf aangenomen, dus dat is geen probleem. Het is mijn naam.’
Hij haalde slechts zijn schouders op. ‘Dus je bent gelukkig?’
Gwen stond op en veegde het losse zand van haar benen. ‘Jaan en ik — nou ja, er is veel dat ik moeilijk kan uitleggen. Eens was je een vriend, Dirk, en misschien wel mijn beste vriend. Maar je bent lang weggeweest. Oefen geen druk op me uit. Juist nu heb ik een vriend nodig. Ik praat met Arkin, en hij luistert wel en doet zijn best, maar hij kan me niet veel hulp bieden. Hij is er te veel bij betrokken, hij heeft geen zicht op de Kavalaren en hun cultuur. Jaan, Garse en ik hebben problemen, ja, als je dat bedoelt. Maar het is moeilijk om erover te praten. Geef me de tijd. Wacht alsjeblieft en wees weer een vriend voor me.’
Het meer lag er roerloos bij in die eeuwige, roodgrijze zonsondergang. Hij sloeg het water gade; overdekt met een laagje zwammen lag het erbij als een brei, en zijn gedachten zwierven terug naar het kanaal op Braque. Dan had ze hem dus toch nodig, dacht hij. Misschien was het anders dan hij gehoopt had, maar er was toch iets wat hij haar geven kon. Hij klampte zich daar stevig aan vast; hij wilde iets geven, hij had iets te geven. ‘Hoe dan ook,’ zei hij toen hij opstond. ‘Er is veel wat ik niet begrijp, Gwen. Te veel. Ik krijg het gevoel dat de halve conversatie van deze dag aan mij voorbij is gegaan en ik weet niet eens wat de juiste vragen zijn. Maar ik kan het proberen. Ik ben je iets verschuldigd. Om de een of andere reden ben ik je iets schuldig.’
‘Zul je wachten?’
‘En luisteren, als de tijd gekomen is.’
‘Dan ben ik blij dat je er bent,’ zei ze. ‘Ik had iemand nodig, een buitenstaander. Je bent precies op tijd gekomen, Dirk. Een gelukkig toeval.’
Wat merkwaardig, dacht hij, om een toeval op bestelling te laten komen, Maar hij zei niets. ‘Wat nu?’
‘Nu zal ik je het bos laten zien. Daarvoor zijn we hier tenslotte naartoe gekomen.’
Ze pakten hun luchtschuivers op en wandelden weg van het stille meer, naar het dichte, wachtende bos. Er was geen weg die ze konden volgen, maar het kreupelhout was licht en makkelijk te doorkruisen, met een heleboel routes om tussen te kiezen. Dirk was stil, vol aandacht voor het woud rondom; hij liep met afgezakte schouders en zijn handen diep in zijn zakken. Gwen was de enige die iets zei, het weinige dat er te zeggen viel. Als ze sprak, was haar stem gedempt en eerbiedig als het gefluister van een kind in een grote kathedraal. Maar meestal wees ze alleen maar op iets om naar te kijken.