Выбрать главу

Er waren vier personen in de gewelfde woonkamer. Gwen zat met ongekamd haar en slaapogen op de rand van de lage bank van hout en leer voor de haard met de twee waakzame waterspuwers. Garse Janacek stond vlak achter haar met gekruiste armen en een frons op zijn voorhoofd, terwijl Vikary bij de schoorsteenmantel stond met een onbekende tegenover zich. Alle drie de mannen waren formeel gekleed, en gewapend. Janacek droeg beenkappen en een shirt van zacht antracietgrijze stof met een hoge boord en een dubbele rij zwarte ijzeren knopen op de borst. De rechtermouw van zijn shirt was halverwege afgeknipt om de zware armband van ijzer en dof glanzende gloeisteen zichtbaar te maken. Vikary was ook helemaal in het grijs, maar zonder de rij knopen; de voorkant van zijn shirt had een v-hals tot bijna op zijn riem en op het donkere borsthaar hing een medaillon van jade aan een ijzeren ketting.

De nieuwkomer, de onbekende, was de eerste die Dirk aansprak. Hij stond met zijn rug naar de deur, maar toen de anderen opkeken draaide hij zich om en fronste zijn voorhoofd. Zeker een hoofd groter dan Vikary en Janacek, torende hij hoog boven Dirk uit, zelfs op een paar meter afstand. Hij had een diepbruine huid die heel donker afstak tegen het melkwitte kostuum dat hij droeg onder de strakke plooien van een korte, paarse cape. Grijs haar, met hier en daar wat wit, viel tot op zijn brede schouders en zijn ogen — schilfers obsidiaan in een bruin gezicht, doorgroefd met honderden lijnen en rimpels — waren niet vriendelijk. Zijn stem was dat evenmin. Hij bekeek Dirk vluchtig en zei toen domweg: ‘Eruit.’

‘Wat?’ Terwijl hij het zei, dacht Dirk dat hij geen dommer antwoord had kunnen geven, maar er schoot hem niets anders te binnen.

‘Ik zei: eruit,’ herhaalde de in het wit geklede reus. Net als bij Vikary waren zijn beide onderarmen bloot om de armbanden te tonen; het waren bijna dezelfde, jade-en-zilver om zijn linkerarm en ijzer-en-vuur om zijn rechter. Maar de patronen en zettingen op de armbanden van de onbekende waren heel anders. Het enige wat er precies hetzelfde uitzag, was het wapen op zijn heup.

Vikary kruiste zijn armen precies zo als Janacek al had gedaan. ‘Dit is mijn huis, Lorimaar hoog-Braith. Je hebt het recht niet om grof te doen tegen iemand die hier op mijn uitnodiging komt.’

‘Een uitnodiging waaraan het jou ontbreekt,’ vulde Janacek aan met een venijnig lachje.

Vikary keek naar zijn teyn en schudde fel en krachtig zijn hoofd. Nee. Maar waartegen? Dirk begreep het niet.

‘Ik ben hier omdat ik diep gegriefd ben, Jaantony hoog-IJzer-jade, om in alle ernst met je te praten,’ gromde de in het wit geklede Kavalaar. ‘Moeten wij onderhandelen in aanwezigheid van een buitenstaander?’ Hij wierp opnieuw een fronsende blik op Dirk. ‘Hoe weet ik dat hij geen drogmens is?’

Vikary’s stem was rustig maar beslist toen hij antwoordde: ‘We zijn klaar met onderhandelen, vriend. Ik heb je mijn antwoord gegeven. Mijn betheyn heeft mijn bescherming, en de Kimdissi en deze man ook’ — hij gebaarde naar Dirk en kruiste toen weer zijn armen — ‘en als je een van hen neemt, bereid je er dan op voor om het tegen mij op te nemen.’

Janacek glimlachte. ‘Hij is helemaal geen drogmens,’ zei de broodmagere, rood bebaarde Kavalaar. ‘Dit is Dirk t’Larien, korariel van IJzerjade, of je dat prettig vindt of niet.’ Janacek keerde zich vluchtig naar Dirk toe en stelde de vreemdeling in het wit voor. ‘t’Larien, dit is Lorimaar Rein Wintervos hoog-Braith Ar-kellor.’

‘Een buurman van ons,’ zei Gwen vanaf haar bank, haar eerste bijdrage aan het gesprek. ‘Hij woont ook in Larteyn.’

‘Ver van jullie, IJzerjades,’ zei de andere Kavalaar. Hij was niet gelukkig. Er liep een diepe frons over zijn voorhoofd en zijn zwarte ogen keken vol kille woede van de een naar de ander om ten slotte op Vikary te blijven rusten. ‘Je bent jonger dan ik, Jaantony hoog-IJzerjade en je teyn is nog jonger, en ik ben niet van plan jou en de jouwen in een duel tegemoet te treden. Toch stelt de code zijn eisen, zoals we allebei weten, en geen van ons zou te ver mogen gaan. Jullie jonge hoogbonders gaan vaak tot het randje, heb ik het gevoel, de hoogbonders van IJzerjade het meest en...’

‘En ik het meest van alle hoogbonders van IJzerjade,’ maakte Vikary de zin van de ander af.

Arkellor schudde zijn hoofd. ‘Vroeger, toen ik nog niet droog was achter mijn oren, een kind in de vestigingen van Braith, werd er al geduelleerd zodra iemand een ander alleen maar in de rede viel, zoals jij nu bij mij gedaan hebt. Waarachtig, de oude tijden zijn voorbij. Ik zie de mannen van Hoog Kavalaan voor mijn ogen in slappelingen veranderen.’

‘Jij vindt mij een slappeling?’ vroeg Vikary kalm.

‘Ja en nee, hoog-IJzerjade. Je bent een vreemde man. Je bezit een hardheid die niemand zal ontkennen, en dat is mooi. maar Avalon heeft het stempel van de drogmens op je gedrukt, en sindsdien is er iets van zwakheid en dwaasheid aan je blijven hangen. Ik mag je betheyn-teef niet en ik mag je "vrienden" niet. Was ik maar jonger, dan zou ik me woedend op je storten om je de oude wijsheden van de vestiging weer bij te brengen, de dingen die jij zo makkelijk vergeet.’

‘Daag je ons uit voor een duel?’ vroeg Janacek. ‘Je durft nogal wat te zeggen.’

Vikary ontspande zijn armen en gebaarde terloops met zijn hand. ‘Nee, Garse. Lorimaar hoog-Braith daagt ons niet uit voor een duel. Nietwaar, vriend, hoogbonder?’

Arkellor wachtte een paar tellen te lang met antwoorden. ‘Nee,’ zei hij. ‘Nee, Jaantony hoog-IJzerjade, ik wilde je niet beledigen.’

‘Dat neem ik graag aan,’ zei Vikary glimlachend.

De hoogbonder van Braith lachte niet. ‘Het ga je goed,’ zei hij met tegenzin. Hij liep met grote passen naar de deur, stond net lang genoeg stil om Dirk haastig opzij te laten stappen en vervolgde toen zijn weg, naar buiten en de trappen naar het dak op. De deur viel achter hem dicht.

Dirk liep naar de anderen, maar het tafereel viel snel uiteen. Janacek, die boos keek en zijn hoofd schudde, draaide zich om en verdween gauw naar een andere kamer. Gwen stond op, bleek en geschokt, en Vikary deed een stap naar Dirk toe.

‘Het was niet prettig voor jou om hier getuige van te zijn,’ zei de Kavalaar. ‘Maar misschien heb je er wat van opgestoken. Toch betreur ik je aanwezigheid. Ik zou niet willen dat je net zo gaat denken over Hoog Kavalaan als de Kimdissi.’

‘Ik begreep er niets van,’ zei Dirk. Vikary sloeg een arm om zijn schouder en liep met hem naar de eetkamer, Gwen vlak achter hen. ‘Waar had hij het eigenlijk over?’

‘Oh, over van alles. Ik zal het uitleggen. Maar ik moet me eerst nog voor iets anders verontschuldigen, want het beloofde ontbijt staat nog niet voor je klaar.’ Hij glimlachte.

‘Ik kan wachten.’ Ze liepen de eetkamer in en gingen aan tafel zitten, Gwen nog steeds zwijgend en zorgelijk. ‘Hoe noemde Garse mij?’ vroeg Dirk. ‘Kora en nog wat, wat houdt dat in?’

Vikary leek te aarzelen. ‘Het woord is korariel. Het is een oud Kavalaans woord. De betekenis ervan is door de eeuwen heen veranderd. Tegenwoordig, in deze omgeving en gebruikt door Garse of door mij, betekent het beschermd. Beschermd door ons, door IJzerjade.’

‘Je zou graag willen dat het die betekenis had, Jaan,’ zei Gwen, haar stem scherp en boos. ‘Vertel hem wat het echt betekent!’

Dirk wachtte. Vikary kruiste weer zijn armen en zijn blikken gingen van de een naar de ander. ‘Nou, goed, Gwen, als je erop staat.’ Hij wendde zich weer tot Dirk. ‘De volledige, oorspronkelijke betekenis is: beschermd eigendom. Ik kan alleen maar hopen dat je dat niet als een belediging opvat. Zo is het niet bedoeld. Korariel is een woord voor mensen die geen deel uitmaken van een vestiging, maar toch beschermd en gewaardeerd worden.’