Dirk dacht aan de dingen die Ruark hem de vorige avond verteld had, woorden die vaag tot hem waren doorgedrongen in een nevel van groene wijn. Hij voelde hoe de boosheid als een rijzend rood tij langs zijn hals omhoog kroop en probeerde zich te beheersen. ‘Ik ben er niet aan gewend als bezit beschouwd te worden,’ antwoordde hij op bijtende toon, ‘hoe hoog gewaardeerd ook. En tegen wie word je geacht mij te moeten beschermen?’
‘Tegen Lorimaar en zijn teyn Saanel,’ zei Vikary. Hij boog zich over de tafel en nam Dirks arm in een stevige greep. ‘Garse heeft het woord misschien te haastig gebruikt, t’Larien, maar hem leek het op dat moment ongetwijfeld het juiste, een oud woord voor een oud begrip. Verkeerd — ja, dat zie ik wel in — verkeerd omdat jij een mens bent, een persoon, niemands eigendom. Toch was het een geschikt woord om te gebruiken tegen iemand als Lorimaar hoog-Braith; die begrijpt zulke dingen, en verder maar weinig. Als het je zo ernstig stoort als ik weet dat het Gwen stoort, dan spijt het mij diep dat mijn teyn het gebruikt heeft.’
‘Wel,’ zei Dirk in een poging om redelijk te blijven, ‘ik ben je dankbaar voor de verontschuldiging, maar dat is niet genoeg. Ik weet nog steeds niet wat er aan de hand is. Wie is Lorimaar? Wat wilde hij? En waarom moet ik tegen hem beschermd worden?’
Vikary zuchtte en liet Dirks arm los. ‘Het is niet zo makkelijk om op je vragen te antwoorden. Dan moet ik je over de geschie-
denis van mijn volk vertellen, het weinige dat ik weet en veel waar ik naar heb moeten raden.’ Hij wendde zich tot Gwen. ‘We kunnen eten terwijl we praten, als niemand er iets op tegen heeft. Wil jij wat te eten maken?’
Ze knikte en ging weg. Een paar minuten later kwam ze terug met een groot dienblad, volgeladen met zwart brood, drie soorten kaas en hardgekookte eieren in helblauwe schalen. En bier natuurlijk, Vikary leunde naar voren met zijn ellebogen op het tafelblad. Hij sprak terwijl de anderen aten.
‘Hoog Kavalaan was een gewelddadige wereld,’ zei hij. ‘Het is de oudste buitenwereld, op de Vergeten Kolonie na, en al haar lange geschiedenissen gaan over gevechten. Helaas zijn die geschiedenissen voor een groot deel verzinsels en legenden, vol etnocentrische leugens. Toch werden die verhalen geloofd tot de tijd dat de sterrenschepen weer verschenen, in de tijd na het interregnum.
In de vestigingen van het Ijzer jade-gezelschap werd bijvoorbeeld aan de jongeren verteld dat het universum maar dertig sterren telde met Hoog Kavalaan als middelpunt. Daar is de mensheid ontstaan, toen Kay Ijzersmid en zijn teyn Roland Wolfjade werden geboren uit de paring van een vulkaan met een onweersbui. Vanaf de lippen van de vulkaan liepen ze nog dampend een wereld van monsters en demonen binnen, en jarenlang zwierven ze rond en beleefden ze allerlei avonturen. Ten slotte stuitten ze op een diepe grot onder een berg, en daarin troffen ze twaalf vrouwen aan, de eerste vrouwen ter wereld. De vrouwen waren bang voor de demonen en wilden niet naar buiten komen. Dus gingen Kay en Roland naar binnen, namen de vrouwen met geweld in bezit en maakten eyn-kethi van hen. De grot werd hun vestiging, de vrouwen baarden hen veel zonen en zo begon de Kavalaanse beschaving.
Volgens de verhalen was hun weg omhoog niet makkelijk. De jongens die de eyn-kethi baarden, kwamen allemaal uit het zaad van Kay en Roland voort, heetgebakerd, gevaarlijk en met een sterke wil. Er waren veel ruzies. Eén zoon, de geslepen en boosaardige Johan Koolzwart, had de gewoonte zijn kethi, zijn vestigingsbroeders, in opwellingen van jaloersheid te doden omdat hij niet zo goed kon jagen als zij. In de hoop iets van hun bekwaamheid en kracht te bemachtigen, verviel hij ertoe hun lichamen op te eten. Op een dag trof Roland hem tijdens zo’n schrans-partij aan, en hij joeg het kind de heuvels over, waarbij hij het met een grote dorsvlegel afranselde. Naderhand ging Johan niet meer terug naar Ijzer jade maar stichtte hij in een diepe kolenmijn zijn eigen vestiging en nam een demon tot teyn. Zo ontstonden de kannibalistische hoogbonders van de Diepe Kolenmijnen.
Andere vestigingen werden op dezelfde manier gesticht, hoewel de geschiedenissen van IJzerjade een positiever beeld geven van de andere rebellen dan van Zwarte Johan. Roland en Kay waren harde meesters, niet makkelijk om mee te leven. Shan de Zwaardvechter was bijvoorbeeld een goede, sterke knaap die samen met zijn teyn en betheyn vertrok na een heftige strijd met Kay, die zijn jade-en-zilver niet wilde respecteren. Shan werd de grondlegger van de Shanagate-maatschappij. IJzerjade heeft zijn nageslacht van het begin af aan als volledig menselijk erkend. En zo is het met de meeste grote vestigingen gegaan. De vestigingen die uitstierven, zoals de Diepe Kolenmijnen, verging het in de legende minder goed.
Die legenden zijn wijdverspreid en veel ervan zijn heel verhelderend. Je hebt bijvoorbeeld de geschiedenis van de ongehoorzame kethi. De eerste IJzerjade wist dat de enige geschikte woonplaats voor een mens diep onder de rotsen lag, een stenen veste, een rots of een spelonk. Toch wilden degenen die later kwamen dat niet geloven; de vlakten zagen er in hun naïeve ogen open en uitnodigend uit. Dus trokken ze met eyn-kethi en kinderen weg en bouwden grote steden. Dat was hun dwaasheid. Er viel vuur van de hemel om hen te vernietigen. De torens die ze gebouwd hadden smolten en stortten in, de stedelingen verbrandden. De overlevenden vluchtten in paniek onder de grond waar de vlammen hen niet konden bereiken. En toen hun eyn-kethi hun weer kinderen baarden waren het demonen, geen mensen. Soms vraten ze zichzelf een weg uit de baarmoeder.’
Vikary pauzeerde even en nam een slok uit zijn kroes. Dirk, die bijna klaar was met zijn ontbijt, schoof een paar kaaskruimels doelloos over zijn bord heen en weer en fronste zijn voorhoofd. ‘Dat is allemaal heel fascinerend, maar ik vrees dat ik het verband niet zie.’
Vikary dronk opnieuw en nam snel een hap kaas. ‘Geduld,’ zei hij.
‘Dirk,’ zei Gwen droogjes, ‘de geschiedenissen van de vier overlevende vestigingscoalities verschillen in velerlei opzicht, maar over twee belangrijke zaken zijn ze het eens. En dat zijn de mijlpalen in de Kavalaanse mythologie. Ze hebben allemaal een versie van dat laatste verhaal — het branden van de steden. Dat wordt de Tijd van Vuur en Demonen genoemd. Een latere geschiedenis, de Smartelijke Pest, wordt praktisch woordelijk in iedere vestiging herhaald.’
‘Zeker,’ zei Vikary. ‘Deze verhalen waren de enige gegevens uit de oude tijden waarop ik mijn werk kon baseren. Tegen de tijd dat ik geboren werd, geloofde geen enkele zinnige Kavalaar daar een woord meer van.’
Gwen kuchte beleefd.
Vikary keek glimlachend naar haar. ‘Ja, Gwen corrigeert mij.’ zei hij. ‘Enkele zinnige Kavalaren geloofden er wel iets van.’ Hij vervolgde: ‘Toch hadden de twijfelaars niets anders om te geloven, geen alternatieve waarheid om zich aan vast te klampen. De meesten van hen kon het ook niets schelen. Toen het ruimte verkeer werd hervat en de Wolfmensen en Toberianen en later de Kimdissi naar Hoog Kavalaan kwamen, stelden ze vast dat wij graag de verloren gegane kunst van de technologie van hen wilden leren, en die onderwezen ze ons in ruil voor onze edelstenen en zware metalen. Algauw hadden we ruimteschepen, maar nog steeds geen geschiedenis.’ Hij glimlachte. ‘Wat we nu aan waarheid bezitten heb ik gevonden tijdens mijn studies op Avalon. Het was bepaald niet veel, maar toch genoeg. Opgeslagen in de grote databanken van de Academie trof ik documenten van de oorspronkelijke kolonisatie van Hoog Kavalaan aan.