Het was tamelijk laat in de Dubbele Oorlog. Een groep pioniers vertrok van Tara naar een wereld achter de Sluier der Verlokking, waar ze veilig hoopten te zijn voor de Hrangans en hun slaven-rassen. De computers geven aan dat ze daar een tijdlang in slaagden. Ze ontdekten een planeet, ruig en hard, maar rijk. Ze stichtten er snel een kolonie op hoog niveau en bestonden van de mijnbouw. Er zijn gegevens over een handel tussen Tara en de kolonie voor een periode van ongeveer twintig jaar; toen verdween de planeet achter de Sluier der Verlokking plotseling uit de geschiedenis der mensheid. Tara besteedde er nauwelijks aandacht aan. Dat waren de wreedste jaren van de oorlog.’
‘En jij denkt dat die planeet Hoog Kavalaan was?’ vroeg Dirk.
‘Dat is een vaststaand feit,’ antwoordde Vikary. De coördinaten kloppen, net als andere fascinerende stukjes informatie. De kolonie werd Cavanaugh genoemd, om maar een voorbeeld té noemen. Misschien nog intrigerender is de ontdekking dat de leider van de eerste expeditie een ruimteschipkapitein was die Kay Smith heette. Een vrouw.’
Gwen glimlachte fijntjes.
‘Er was nog iets anders wat ik ontdekt heb,’ ging Vikary verder, ‘geheel bij toeval. Zoals je weet zijn de meeste buitenwerelden nooit bij de Dubbele Oorlog betrokken geweest. De Margebeschavingen zijn kinderen van de ineenstorting of dateren zelfs van daarna. Geen enkele Kavalaar had ooit een Hrangan gezien, laat staan een van de verschillende slavenrassen. Ik ook niet, totdat ik op Avalon kwam en mij ging interesseren voor de bredere aspecten van de menselijke geschiedenis. Toen, in een van de verslagen over de strijd in de wirrewar, had ik het geluk op illustraties van de verschillende halfbewuste slaven te stuiten die de Hrangans gebruikten als stoottroepen op werelden die ze hun eigen onmiddellijke aandacht niet waardig achtten. Als man van de wirrewar, Dirk, ben je ongetwijfeld op de hoogte van deze wezensvreemde rassen. De nachtwezens, de Hruun, onmetelijk sterke en woeste krijgers van een wereld met hoge zwaartekracht, die over goed infrarood-zicht beschikken. Gevleugelde dactyloïden die hun naam danken aan een toevallige gelijkenis met een beest uit de menselijke prehistorie. En de allerergsten, de githyanki, de zielzuigers met hun vreselijke psionische krachten.’
Dirk knikte. ‘Ik heb op mijn reizen wel eens een of twee Hruun gezien. De andere soorten zijn bijna uitgestorven, nietwaar?’
‘Misschien,’ zei Vikary. ‘Ik keek heel lang naar de illustraties die ik had gevonden en zocht ze telkens weer op. Er was iets mee wat me verontrustte. Eindelijk kwam ik achter de waarheid. De Hruun, de dactyloïden, de githyanki — ze vertoonden allemaal een vage gelijkenis met de waterspuwers die naast de deur van iedere Kavalaanse woning zitten. Ze waren de demonen van onze mythencyclus, Dirk!’
Vikary stond op en begon langzaam de kamer op en neer te stappen, nog steeds sprekend, zijn stem effen en beheerst; alleen zijn manier van lopen verried zijn opwinding. ‘Toen Gwen en ik terugkwamen naar IJzerjade heb ik mijn theorie naar voren gebracht, gebaseerd op de oude legenden, de Demonenzang-cyclus van de grote dichter en avonturier Jamis-Leeuw Tahl en de databanken van de Academie. Denk je eens in: daar ligt de kolonie Cavanaugh, met zijn steden op de vlakten en zijn vergevorderde mijnbouw. Door middel van een nucleair bombardement maken de Hrangans de steden met de grond gelijk. Er zijn alleen nog overlevenden in de diepe schuilplaatsen en in de wildernis, in de mijnen. Om zich de planeet toe te eigenen, brengen de Hrangans er contingenten van hun slavenrassen naartoe. Dan vertrekken ze, om een eeuw lang niet terug te komen. De mijnen worden de eerste vestigingen, andere worden later gebouwd, diep uitgehouwen in het gesteente. Omdat hun steden verdwenen zijn, vallen de mijnwerkers terug tot een primitievere technologie en ontwikkelen ze al gauw een strenge, op overleving gerichte cultuur. Generaties lang bestrijden ze de slavenrassen en elkaar. Tegelijkertijd beginnen zich onder de radioactieve ruïnes van de steden menselijke mutaties te ontwikkelen...’
Nu stond Dirk op. ‘Jaan,’ zei hij.
Vikary stopte met heen en weer lopen en draaide zich met een frons om.
‘Ik heb verdomd geduldig geluisterd,’ zei Dirk. ‘Ik begrijp dat dit voor jou allemaal van groot belang is. Het hoort bij je werk. Maar ik wil een paar antwoorden en die wil ik nu.’ Hij stak zijn hand op en telde de vragen af op zijn vingers. ‘Wie is Lorimaar? Wat wilde hij? En waarom moet ik tegen hem beschermd worden?’
Gwen stond ook op. ‘Dirk,’ zei ze, ‘Jaan schetst je alleen maar de achtergrond die je nodig hebt om het te begrijpen. Wees niet zo...’
‘Nee!’ Vikary legde haar met een handgebaar het zwijgen op. ‘Nee, t’Larien heeft gelijk, telkens als ik over deze dingen praat, word ik te enthousiast.’ En tegen Dirk: ‘Dan zal ik je een recht-
streeks antwoord geven. Lorimaar is een heel traditionele Kavalaar, zo traditioneel dat hij zelfs op Hoog Kavalaan uit de toon valt. Hij is een figuur van een andere generatie. Weet je nog, gisterochtend, toen ik je mijn speld gaf om te dragen en Garse en ik ons allebei zorgen maakten over je veiligheid na het invallen van het donker?’
Dirk knikte. Zijn hand kwam omhoog en hij betastte de kleine speld, keurig bevestigd op zijn kraag. ‘Ja.’
‘Lorimaar hoog-Braith en anderen zoals hij zijn de oorzaak van onze bezorgdheid, t’Larien. De redenen zijn niet zo makkelijk te vertellen.’
‘Laat mij het doen,’ zei Gwen. ‘Luister, Dirk. De hoogbonds-Kavalaren, de mensen van de vestigingen, hebben elkaar door de eeuwen heen altijd gerespecteerd — o, ze vochten en voerden oorlog met elkaar, zelfs zo hevig dat er zo’n twintig vestigingen en coalities volledig werden uitgeroeid, zodat ten slotte alleen de vier grote van tegenwoordig zijn overgebleven. Toch erkenden ze elkaar als mensen, onderworpen aan de regels van de oorlogvoering en de Kavalaanse duelleercode. Maar er waren nog anderen, moet je weten, eenlingen, in de bergen, volk dat leefde onder de ruïnes van de steden, landbouwers. Het is maar giswerk — van Jaan en mij — maar het punt is dat dit volk beeft bestaan: overlevenden buiten de mijnwerkerskampen waaruit de vestigingen ontstonden, overlevenden die door de hoogbonders niet als mannen en vrouwen erkend werden. Jaan heeft iets uit die hele geschiedenis weggelaten, zie je — oh, zit niet zo te wiebelen, ik weet dat het een lang verhaal was, maar het was belangrijk. Herinner je je dat hele stuk over de Hrangaanse slavenrassen die overeenkwamen met de drie demonen uit de Kavalaanse mythen? Nou, het enige probleem daarmee is dat er drie slavenrassen zijn, maar vier soorten demonen. De ergste en kwaadaardigste demonen waren de drogmensen.’
Dirk fronste zijn voorhoofd. ‘Drogmensen. Lorimaar noemde mij een drogmens. Ik dacht al dat het zoiets betekende als niet-mens.’
‘Nee,’ zei Gwen, ‘Niet-mens is een gewone term, drogmens is uniek voor Hoog Kavalaan. Gedaanteverwisselaars, zeggen de legenden, weervolk en leugenaars. Ze kunnen iedere gedaante aannemen, in de meeste gevallen die van mensen, en ze proberen de vestigingen te infiltreren. Eenmaal binnen, vermomd als mensen, kunnen ze in het geheim toeslaan en doden.
Die andere overlevenden — de boeren, de bergfamilies, de mutanten en de misvormden, de andere mensen op Cavanaugh — dat waren de drogmensen, het weervolk. Ze mochten zich niet overgeven, de oorlogsregels golden niet voor hen. De Kavalaren roeiden hen uit, ze beschouwden geen van hen ooit als menselijk. Het waren wezensvreemde dieren. Eeuwen later werd er voor de sport gejaagd op degenen die nog over waren. De mannen van de vestigingen jaagden altijd in paren, teyn-en-teyn, zodat elk van hen kon instaan voor de identiteit van de ander als ze terugkeerden.’
Dirk keek geschokt. ‘Is dat nog steeds zo?’
Gwen haalde haar schouders op. ‘Zelden. Moderne Kavalaren erkennen de zonden van hun geschiedenis. Zelfs voordat de ruimteschepen kwamen hadden de progressiefste coalities, het IJzer-jadegezelschap en Roodstaal, het gevangennemen van drogmensen al verboden. De jagers hadden een gewoonte. Als ze een drogmens om welke reden dan ook niet onmiddellijk wilden doden maar hem als persoonlijke prooi voor later wilden reserveren, brandmerkten ze hem als korariel, en dan raakte niemand hem aan op straffe van een duel. De kethi van IJzerjade en Roodstaal trokken erop uit en spoorden alle drogmensen op die ze maar konden vinden, brachten hen in dorpen onder en probeerden hen uit de verwildering waarin ze vervallen waren weer tot beschaving te brengen. Iedereen die ze te pakken kregen, noemden ze korariel. Daar ontstond een korte oorlog over, IJzerjade tegen Shanagate. IJzerjade won en korariel werd een nieuw begrip, beschermd eigendom.’