Выбрать главу

Worlorn ging de schemering binnen en viel de nacht tegemoet.

1

Buiten het raam sloeg het water tegen de palen van het planken voetpad langs het kanaal. Dirk t’Larien keek op en zag een lage, zwarte boot die langzaam voorbij voer in het maanlicht. Een eenzame figuur stond op de achtersteven, leunend op een dunne, donkere stok. Alle contouren waren duidelijk verlicht, want de maan van Braque stond aan de hemel, groot als een vuist en heel helder.

Daarachter heerste stilte en mistige duisternis, een onveranderlijk gordijn dat de sterren verderop verborgen hield. Een wolk van stof en gas, dacht hij. De Sluier der Verlokking.

Het begin kwam lang na het einde: een fluister juweel.

Het was in lagen zilverpapier en zacht, donker fluweel verpakt, precies zoals hij het haar jaren geleden had gegeven. Deze avond haalde hij het tevoorschijn terwijl hij voor het raam van zijn kamer zat dat uitzag op het brede, woelige kanaal waarover handelaars hun schepen met fruit eindeloos heen en weer boomden. Het kleinood was precies zoals Dirk het zich herinnerde: van een diep rood, doorsneden met dunne zwarte lijnen; het had de vorm van een traan. Hij kon zich de dag herinneren dat de esper het voor hen had geslepen toen ze terug waren op Avalon.

Na een hele poos raakte hij het aan.

Het voelde glad en heel koud aan tegen zijn vingertop en hij hoorde het diep binnen in zijn hoofd fluisteren. Gedachten en beloften die hij niet vergeten was.

Hij was zonder een bepaalde bedoeling op Braque, en hij was er nooit achter gekomen hoe ze hem gevonden hadden. Maar gevonden hadden ze hem en Dirk t’Larien kreeg zijn juweel terug.

‘Gwen,’ zei hij zachtjes tegen zichzelf en hij herhaalde de naam nog eens om de vertrouwde warmte ervan op zijn tong te voelen. Zijn Jenny, zijn Guinevere, de vrouw van zijn afgeschreven dromen.

Het was nu zeven standaardjaar geleden, bedacht hij, terwijl zijn vinger het o zo koude juweel streelde. Maar het leken wel zeven levens. En alles was voorbij. Wat kon ze nu nog van hem willen? De man die haar had bemind, die andere Dirk t’Larien, de veelbelover en juwelenschenker, die was dood.

Dirk tilde zijn hand op om een grijsbruine haarlok uit zijn ogen te strijken. En plotseling, zonder dat hij er erg in had, herinnerde hij zich hoe Gwen zijn haar altijd had weggestreken als ze hem wilde kussen.

Toen voelde hij zich erg moe en verloren. Zijn zorgvuldig gekoesterde cynisme wankelde en er drukte een gewicht op zijn schouders, een spookgewicht, de last van de man die hij eens was geweest maar die nu niet meer bestond. Hij was in deze jaren inderdaad veranderd en hij had tegen zichzelf gezegd dat hij wijs was geworden, maar nu leek al die wijsheid plotseling verzuurd te raken. Zijn dwalende gedachten stonden stil bij alle beloften die hij had gebroken, alle dromen die hij voor zich uit had geschoven en vervolgens had zoekgemaakt, de verwaterde idealen, de stralende toekomst die ontaard was in verveling en bederf.

Waarom moest hij daar dankzij haar aan denken? Het was te lang geleden, hij had te veel meegemaakt — zij allebei misschien. Bovendien was het nooit zijn bedoeling geweest dat ze het fluis-terjuweel ook werkelijk zou gebruiken. Het was een onnozel gebaar geweest, onrijpe aanstellerij van een jonge romanticus. Geen redelijk denkende volwassene zou hem aan zo’n absurde gelofte houden. Hij kon natuurlijk niet weggaan. Hij had nog nauwelijks de tijd gevonden om Braque te zien, hij had zijn eigen leven, had belangrijke dingen te doen. Na al die jaren kon Gwen met geen mogelijkheid van hem verwachten dat hij zich weer zou inschepen naar de buitenwerelden.

Vol rancune rekte hij zich uit en nam het juweel in zijn hand, en zijn vuist sloot zich stevig om de kleine steen. Hij zou het ding uit het raam gooien, besloot hij, in het donkere water van het kanaal, weg ermee, en met alles wat het inhield. Maar eenmaal in zijn vuist werd het kleinood een hel van ijs en staken de herinneringen als messen.

... Omdat ze je nodig heeft, fluisterde het juweel. Omdat je het beloofde.

Zijn hand bewoog niet. Zijn vuist bleef gesloten. De kou tegen de palm van zijn hand veranderde van pijn in gevoelloosheid.

Die andere Dirk, die jongere man, Gwens Dirk. Hij had beloften gedaan. Maar zij ook, herinnerde hij zich. Lang geleden op Avalon. De oude esper, een verschrompelde Emereli met een miniem Talent en rood gouden haar, had twee juwelen geslepen. Hij had Dirk t’Larien doorschouwd en alle liefde gevoeld die Dirk t’Larien voor zijn Jenny koesterde, en hij had van die liefde zoveel op het kleinood overgebracht als zijn zwakke psionische gaven hem maar veroorloofden. Later had hij hetzelfde voor Gwen gedaan. Daarna hadden ze hun juwelen geruild.

Het was zijn idee geweest. Het blijft misschien niet zo, had hij tegen haar gezegd, een oud volkslied aanhalend. Daarom hadden ze elkaar beloofd: stuur dit aandenken, dan zal ik komen. Het doet er niet toe waar ik ben of wanneer, of wat er tussen ons is voorgevallen. Ik zal komen en geen vragen stellen.

Maar het was een belofte die geen stand hield. Zes maanden nadat ze hem had verlaten, had Dirk haar het juweel gezonden. Ze was niet gekomen. Daarna had hij nooit meer verwacht dat ze een beroep zou doen op zijn belofte. Toch had ze dat nu gedaan.

Zou ze werkelijk verwachten dat hij kwam?

En hij besefte treurig dat de man die hij toen geweest was, dat die man naar haar toe zou gaan, ongeacht hoe groot zijn haat -of liefde — voor haar was. Maar de dwaas van vroeger was dood en begraven. De tijd en Gwen hadden hem gedood.

Toch bleef hij luisteren naar het juweel en onderging zijn oude gevoelens en zijn nieuwe matheid. Ten slotte keek hij op en dacht dat het misschien toch nog niet te laat was.

Er zijn allerlei manieren om van de ene ster naar de andere te gaan. Sommige daarvan zijn sneller dan het licht en sommige niet, maar ze zijn allemaal te langzaam. Het neemt een groot deel van een mensenleven in beslag om van het ene einde van het mensenrijk naar het andere te komen, en het mensenrijk — de verspreide werelden van de mensheid en de nog grotere leegte daartussenin — beslaat maar een minuscuul deel van het melkwegstelsel. Maar Braque lag dicht bij de Sluier en de buitenwerelden daarachter en daarmee werd wat handel gedreven, dus kon Dirk wel een schip vinden.

Het heette de Huivering van Vergeten Vijanden, en het vloog van Braque naar Tara en daarna door de Sluier naar Wolfheim en vandaar naar Kimdiss en uiteindelijk naar Worlorn. De reis duurde meer dan drie standaardmaanden, zelfs bij sdl. Daarna, wist Dirk, zou de Huivering nog verder gaan, naar Hoog Kavalaan en ni-Emerel en de Laatste Sterren, voordat het schip op zijn doodsaaie route zou terugkeren.

De ruimtehaven was destijds opgezet voor twintig schepen per dag, maar er ging er nu hoogstens nog één per maand. Het grootste deel lag er donker, dicht en verlaten bij. De Huivering legde aan in het midden van een klein gedeelte dat nog functioneerde en viel in het niet bij een groep particuliere schepen en een gedeeltelijk ontmanteld Toberiaans vrachtschip.

Een deel van de geweldige terminal, geautomatiseerd en toch zonder spoor van leven, was helder verlicht, maar Dirk liep er vlug doorheen, de nacht in, een lege buitenwereldse nacht die schreeuwde om sterren. Ze waren er, ze wachtten hem vlak achter de hoofduitgang op, min of meer zoals hij had verwacht. De kapitein van de Huivering was op laserkracht verder gevlogen zodra het schip vanuit versnelling in de normale ruimte was opgedoken.

Gwen Delvano kwam hem dus afhalen, zoals hij gevraagd had. Maar ze was niet alleen. Toen hij de terminal uit kwam, stonden Gwen en de man die haar vergezelde op zachte, behoedzame toon met elkaar te praten.