Выбрать главу

Dirk keek uit over het water, waar de grote rode zon, leeggelopen en gevangen, griezelig op en neer deinde op de langzaam rimpelende golven. En hij kon de spoken waar ze over sprak bijna zien; fantomen die zich op beide oevers verdrongen en klaagliederen zongen over wat al lang verloren was. En hij zag nog een ander spook, dat van hem alleen was: een schipper van Braque die met behulp van een lange, zwarte vaarboom de rivier afzakte. Hij kwam om Dirk op te halen. De zwarte boot die hij voortbewoog lag diep in het water, helemaal vol van leegte.

Hij stond op en trok Gwen mee, zonder iets anders te zeggen dan dat hij verder wilde gaan. En ze vluchtten voor de geesten, terug naar het plein waar de grijze luchtwagen wachtte.

Daarna stegen ze weer op voor een tweede intermezzo van wind, lucht en stille gedachten. Gwen vloog verder naar het zuiden en toen naar het oosten. Dirk staarde en piekerde en zweeg. Bij tussenpozen keek ze hem aan, en dan moest ze onwillekeurig glimlachen.

Ten slotte kwamen ze bij de zee.

De stad die ze ’s middags bezochten was gebouwd langs de kust van een onregelmatige baai waar donkergroene golven tegen de rottende kaden braken. Deze plaats heette vroeger Moscel-aan-Zee, vertelde Gwen terwijl ze in spiralen laag boven de stad cirkelden. Hoewel deze stad tegelijk met de andere op Worlorn was ontstaan, ademde ze een sfeer van oudheid. De straten van Moscel waren hobbelig en geplaveid met klinkers en kronkelden als slangen tussen hellende torens van veelkleurige baksteen door. Dit was een bakstenen stad. Blauwe stenen, rode stenen, gele, groene, oranje; beschilderde, gestreepte en gespikkelde stenen, samengevoegd met mortel zo zwart als obsidiaan, of rood als de Duivel erboven, op elkaar gesmeten in waanzinnig vloekende patronen. Nog bonter was het beschilderde canvas van de luifels boven de marktkramen die de warrige straten nog flankeerden en geheel verlaten langs de uitgestorven houten pieren stonden.

Ze landden op een pier die er steviger uitzag dan de meeste andere, luisterden een poosje naar de brekende golven en slenterden toen de stad in. Niets dan leegte en stof. Door de lege straten blies de wind, de koepels en uivormige torens waren verlaten en de ronde, rode zon erboven overspoelde alle eens zo vrolijke kleuren. De bakstenen verbrokkelden ook; alles zat onder het stof, veelkleurig en verstikkend. Moscel was geen degelijk gebouwde stad, en nu net zo dood als de Twaalfde Droom.

‘Het is primitief,’ zei Dirk temidden van de ruïnes. Op een punt waar twee stegen samenkwamen, was een diepe put geslagen met een stenen rand erom. Beneden zagen ze zwart water klateren. ‘Alles heeft iets preruimtelijks, en de cultuur geeft dezelfde signalen af. Braque is net zo, maar niet in die mate. Op Braque is nog iets bewaard gebleven van de oude technologie, stukjes en beetjes die niet door hun religie verboden zijn. Maar het komt mij voor dat Moscel nooit iets heeft gehad.’

Ze knikte en liet haar hand voorzichtig over de rand van de put glijden, waardoor een stroom van stof en kiezelstenen in het donkere gat stortte. De armband van jade-en-zilver om haar linkerarm glansde dof en trok opnieuw Dirks aandacht. En weer verwonderde hij zich. Wat was het nu eigenlijk? Een slavenband of een bewijs van liefde? Wat? Maar hij zette de gedachte van zich af; hij wilde daar liever niet bij stilstaan.

‘De bouwers van Moscel bezaten maar heel weinig,’ zei Gwen. ‘Ze kwamen uit de Vergeten Kolonie die door andere buitenwerelders soms ook Letheland wordt genoemd, maar voor haar eigen bewoners altijd Aarde heet. Op Hoog Kavalaan worden die mensen het Verloren Volk genoemd. Wie ze zijn, hoe ze op hun wereld terecht zijn gekomen en waarvandaan...’ Ze glimlachte en haalde haar schouders op. ‘Niemand weet het. Ze waren hier eerder dan de Kavalaren en misschien zelfs voor de Mao Tse Toeng, die bekend staat als het eerste door mensen bemande ruimteschip dat de Sluier der Verlokking heeft doorbroken. De ouderwetse Kavalaren zijn ervan overtuigd dat het hele Verloren Volk bestaat uit drogmensen en demonen van Hrangan; zelf hebben ze bewezen dat ze zich kunnen vermengen met andere menselijke bevolkingen van beter bekende werelden. Maar de Vergeten Kolonie is vooral een eenzelvige planeet met weinig belangstelling voor de rest van de ruimte. Ze hebben een beschaving uit het Bronzen Tijdperk. De meesten zijn vissers, tevreden met hun bestaan.’

‘Het verbaast me dat ze dan hierheen gekomen zijn,’ zei Dirk, ‘en de moeite hebben genomen om een stad te bouwen.’

‘Oh,’ zei ze, glimlachend, terwijl ze nog meer afbrokkelende stukjes steen lospeuterde die zachtjes in de put plonsden. ‘Maar iedereen moest een stad bouwen, alle veertien beschavingen van de buitenwerelden. Dat was de opzet. Wolfheim had de Vergeten Kolonie een paar eeuwen geleden ontdekt en dus haalden Wolfheim en Tober samen het Verloren Volk hierheen. Ze hadden zelf geen ruimteschepen. Zoals ze op hun eigen wereld een vissersvolk waren, werden ze dat hier ook. Weer was het Wolfheim, samen met de Wereld van de Zwarte Wijnoceaan, die de zeeën voor hen van vis voorzag. Ze visten met geweven netten vanuit kleine bootjes; tengere, zwarte mannen en vrouwen, naakt tot aan hun middel. En ze bakten hun vangsten op open vuren voor de toeristen. Ze hadden barden en straatzangers om de straatjes op te vrolijken. Tijdens het Festival maakte iedereen een tussenstop op Moscel om te luisteren naar hun vreemde mythen en hun gebakken vis te eten en boten te huren. Maar ik geloof niet dat het Verloren Volk erg veel van de stad hield. Binnen een maand na het einde van het Festival waren ze allemaal verdwenen. Ze braken niet eens hun kraampjes af en je kunt hier nog steeds vismessen, kleding en wat graten vinden als je door de gebouwen zwerft.’

‘Heb jij dat gedaan?’

‘Nee, maar ik hoor verhalen. Kirak Roodstaal Cavis, de dichter die in Larteyn woont, is hier ooit geweest en heeft toen rondgewandeld en een paar liederen geschreven.’

Dirk keek rond, maar er was niets te zien. Verbleekte bakstenen en lege straten, ramen zonder glas als de holle oogkassen van duizend paar blinde ogen, bont beschilderde luifels, luid klapperend in de wind. Niets. ‘Alweer een spookstad,’ merkte hij op.

‘Nee,’ zei ze. ‘Nee, dat denk ik niet. Het Verloren Volk heeft zijn ziel nooit aan Moscel gegeven, of aan Worlorn. Al hun geesten zijn samen met hen naar huis gegaan.’

Dirk huiverde en de stad maakte plotseling een nog verlatener indruk dan een ogenblik daarvoor. Oneindig verlaten. Het was een merkwaardige gedachte. ‘Is Larteyn de enige stad waar nog leven is?’ vroeg hij.

‘Nee,’ zei ze, terwijl ze zich van de muur afkeerde. Ze liepen samen de straat uit, terug in de richting van het water. ‘Nee, ik zal je nu leven laten zien als je dat wilt. Kom mee.’

Eenmaal opgestegen begonnen ze aan een derde vlucht, door het dichter wordende donker. Het grootste deel van de middag was in beslag genomen door hun tocht naar Moscel en de wandeling daar; de Dikke Duivel stond laag aan de westelijke horizon en een van zijn vier gele begeleiders was al ondergegaan. Het schemerde weer, letterlijk en figuurlijk.

Een rusteloze Dirk bestuurde deze keer de wagen. Gwen zat naast hem, haar arm licht op de zijne, en gaf hem aanwijzingen. De dag was al bijna om en hij had zoveel te zeggen, zoveel te vragen, zoveel beslissingen te nemen. Toch had hij niets van dat alles gedaan. Straks, beloofde hij zichzelf onder het vliegen. Straks.

De luchtwagen snorde heel zacht, bijna geluidloos voort onder zijn lichte aanraking. De grond beneden hen werd al donker, terwijl de kilometers voorbij vlogen. Leven, zei Gwen tegen hem, zouden ze daarginds aantreffen, pal in het westen, in de richting van de zonsondergang.