Выбрать главу

Dirk keek Gwen met vragende ogen aan. ‘Wat is dit?’

Ze luisterde al vliegend, maar zijn vraag rukte haar los van de zwevende flarden muziek en ze glimlachte flauwtjes. ‘Schemer-duister heeft deze stad gebouwd en de Schemeraars zijn een merkwaardig volk. Er is een kloof in de bergen. Hun weerbeheerders zorgden ervoor dat de wind erdoorheen blies. Toen bouwden ze de torenspitsen en in de top daarvan zit een opening. De wind bespeelt de stad als een instrument. Hetzelfde lied, steeds opnieuw. De weercontrole-apparatuur laat de winden draaien, en telkens als dat gebeurt laten sommige torens hun geluid horen, terwijl andere stilvallen.

De muziek — de symfonie werd geschreven op Schemerduister, eeuwen geleden, door een componiste die Lamiya-Bailis heette. Ze zeggen dat een computer die symfonie uitvoert door de wind-machines te laten draaien. Het merkwaardige daarvan is, dat de Schemeraars nooit veel gebruik maakten van computers en nauwelijks over de technologie beschikken. Tijdens de dagen van het Festival was er nog een ander verhaal populair. Laten we het een legende noemen. Volgens dat verhaal leefden de Schemeraars altijd al gevaarlijk dicht op de grens van wat normaal was en gaf de muziek van Lamiya-Bailis, de grootste van alle Schemerdromers, hun hele cultuur het laatste duwtje dat nodig was om die in de waanzin en de wanhoop te storten. Voor straf, zegt men, werd het brein van de componiste in leven gehouden en bevindt het zich nu diep onder de bergen van Worlorn, vastgekoppeld aan de windmachines, om daar haar eigen meesterwerk telkens weer te herhalen, voor altijd en eeuwig.’ Ze huiverde. ‘Of tenminste totdat de atmosfeer bevriest. Zelfs de weerbeheerders van Schemerduister kunnen dat niet tegenhouden.’

‘Het is...’ Dirk, die helemaal opging in het lied, kon er geen woorden voor vinden. ‘Het is toepasselijk, hoe dan ook,’ zei hij ten slotte. ‘Een lied voor Worlorn.’

‘Het is nu toepasselijk,’ zei Gwen. ‘Het is een ballade over de schemering en het vallen van de nacht waar nooit meer een morgen op zal volgen. Een lied van ondergang. Op het hoogtepunt van het Festival was het lied niet op zijn plaats. Kryne Lamiya -zo heette deze stad, Kryne Lamiya werd ook vaak de Sirenenstad genoemd, zoals Larteyn ook wel het Vuurfort werd genoemd, en het is nooit zo’n geliefde plek geweest. De stad lijkt groot maar is dat niet echt. Ze werd gebouwd om maar honderdduizend mensen onder te brengen, en toch is nooit meer dan een kwart ervan bewoond geweest. Net als Schemerduister zelf, denk ik. Hoeveel reizigers gaan er ooit naar Schemerduister, pal aan de rand van de Grote Zwarte Zee? En hoeveel toeristen komen er ’s winters, als de hemel van Schemerduister bijna helemaal leeg is, met niets anders om naar te kijken dan het schijnsel van een paar afgelegen sterrenstelsels? Niet veel. Alleen eigenaardige persoonlijkheden worden erdoor aangetrokken. Dat geldt ook voor Kryne Lamiya hier. De mensen zeiden dat ze van het lied in de war raakten. En het hield nooit op. De Schemeraars hebben hun slaapkamers zelfs niet geluiddicht gemaakt.’

Dirk zei niets. Hij keek naar de feeërieke spitsen en luisterde naar hun gezang.

‘Wil je landen?’ vroeg Gwen.

Hij knikte en ze cirkelden omlaag. Ze vonden een open landingssleuf in de zijwand van een van de torens. Anders dan de landingsplaatsen op Uitdaging en de Twaalfde Droom was deze niet helemaal leeg. Er stonden twee andere luchtwagens; een rode sportwagen met stompe vleugels en een traanvormige in het zwart met zilver, allebei lang geleden verlaten. Het door de wind opgewaaide stof lag dik op de daken en zitplaatsen en de kussens in de sportwagen waren aan het verrotten. Uit nieuwsgierigheid probeerde Dirk ze allebei uit. De sportwagen was kapot, opgebrand, de energie al jarenlang verdwenen. Maar de kleine traan begon langzaam warm te lopen toen hij hem inschakelde; het controlepaneel begon te knipperen en gaf aan dat er nog een kleine krachtreserve aanwezig was. De reusachtige, grijze manta van Hoog Kavalaan was groter en zwaarder»dan de twee wrakken samen.

Vanaf de landingsplaats liepen ze een lange galerij in waar grijs met witte lichtschilderingen in vage patronen op de klanken van de weergalmende muziek rondzwierden en -wervelden. Daarna klommen ze naar een balkon dat ze bij aankomst hadden gezien.

Buiten was de muziek overal om hen heen; hij riep hen met onaardse stemmen, raakte hen aan en speelde met hun haren, dreunend en lokkend als een storm van hartstocht. Dirk nam Gwens hand in de zijne en luisterde, terwijl hij blindelings langs de torens, koepels en kanalen naar de bossen en de bergen daarachter staarde. De vlagen muziek leken aan hem te trekken terwijl hij

daar stond. Ze spraken hem zachtjes toe en zetten hem aan om te springen, zo leek het — om aan alles een einde te maken, aan al die dwaze en onwaardige en uiteindelijk zinloze flauwekul die hij zijn leven noemde.

Gwen las het in zijn ogen. Ze kneep in zijn hand en toen hij haar aankeek zei ze: ‘Tijdens het Festival hebben meer dan tweehonderd mensen zelfmoord gepleegd in Kryne Lamiya, tien keer zoveel als in andere steden. Ondanks het feit dat deze stad van allemaal het kleinste inwonertal had.’

Dirk knikte. ‘Ja, ik kan het voelen. De muziek.’

‘Een verheerlijking van de dood,’ zei Gwen. ‘Toch is, zoals je weet, de Sirenenstad zelf niet dood, niet zoals Moscel of de Twaalfde Droom. De stad leeft nog steeds, hardnekkig, al is het maar om de wanhoop te bejubelen en hulde te brengen aan de leegte van datzelfde leven waar ze zich aan vastklampt. Vreemd, hè?’

‘Waarom zou je zo’n stad bouwen? Hij is prachtig, maar...’

‘Ik heb wel een theorie,’ zei Gwen. ‘De Schemeraars zijn voornamelijk nihilisten vol galgenhumor, en ik denk dat Kryne Lamiya hun manier is om verbitterd de spot te drijven met Hoog Kavalaan en Wolfheim en Tober en al die andere werelden die zo geijverd hebben voor het Festival van de Marge. De Schemeraars kwamen, jawel, en ze bouwden een stad die demonstreerde dat alles waardeloos was. Alles — het Festival, de menselijke beschaving, het leven zelf. Denk je eens in! Wat een valstrik voor een zelfvoldane toerist!’ Ze wierp haar hoofd naar achteren en lachte wild en Dirk voelde plotseling een redeloze angst opkomen, alsof zijn Gwen gek was geworden.

‘En jij wilde hier wonen?’ zei hij.

Haar gelach brak even plotseling af als het was begonnen; de wind ontrukte het haar. Aan hun rechterkant liet een naalddunne toren een korte, doordringende toon horen, als de kreet van een dier in doodsnood. De toren waarop ze stonden antwoordde met een lage, treurige jammerklacht als van een misthoorn, die aanhield en aanhield. De muziek kronkelde om hen heen. Dirk dacht dat hij ver weg het dreunen van een enkele trom kon horen; korte, doffe slagen, met gelijkmatige tussenpozen.

‘Ja,’ zei Gwen, ‘ik wilde hier wonen.’ De misthoorn stierf weg; vier rietdunne spitsen aan de overkant van het kanaal, verbonden door hangende bruggen, begonnen wild te weeklagen, iedere toon hoger dan de vorige tot ze ten slotte een hoogte bereikten waarop ze niet meer hoorbaar waren. Het getrommel hield aan, onveranderlijk: boem, boem, boem.

Dirk zuchtte. ‘Ik begrijp het,’ zei hij met een heel vermoeide stem. ‘Ik denk dat ik hier ook wel zou willen wonen, hoewel ik me afvraag hoe lang ik zou leven als ik dat deed. Braque leek hier wel een beetje op, met die hele zwakke echo, meestal ’s nachts. Misschien was dat de reden dat ik daar woonde. Ik was erg afgemat, Gwen. Heel erg. Ik vermoed dat ik het op den duur had opgegeven. Vroeger, weet je, was ik altijd op zoek — naar liefde, naar klatergoud, naar de geheimen van het universum, naar wat niet allemaal. Maar nadat jij bij me was weggegaan... Ik weet het niet, alles ging verkeerd, kreeg een bittere bijsmaak. En als er eens iets goed ging, merkte ik dat het er niets toe deed, dat het geen enkel verschil maakte. Het was allemaal leeg. Ik bleef het proberen, maar het enige resultaat was vermoeidheid, apathie en cynisme. Misschien ben ik daarom hierheen gekomen. Jij... nou ja, ik voelde me toen beter, toen ik bij jou was. Ik had niet zo zoveel dingen opgegeven. Ik dacht dat als ik jou terugvond, ik misschien ook mezelf terug zou vinden. Maar zo is het niet precies gelopen. Ik weet niet of er wel iets van terecht zal komen.’