zwarte duisternis die hen omringde. Het middelpunt van de promenade leek een soort boom te zijn. Dirk kon stukken van een massieve, knoestige stam onderscheiden, een ware muur van hout, en boven zich hoorden ze bladeren ruisen. De weg draaide om de grote boom heen en kwam bij zijn beginpunt uit. Gwen volgde hem, helemaal de grote cirkel rond.
Aan de andere kant van de boom stond een grote toegangspoort open; daarbuiten was het nacht. Dirk voelde de wind over zijn gezicht en realiseerde zich waarom de bladeren ruisten. Toen ze, nog steeds cirkelend, langs de poort schoten, keek hij naar buiten. Achter de poort liep de weg als een wit lint bij Uitdaging vandaan.
En laag boven die weg vloog een luchtwagen snel in de richting van de stad. Hun kant op. Dirk ving er maar heel even een glimp van op. Het ding was donker — maar alles was donker in het flauwe schijnsel van de sterren hier — en metalig, een wanstaltig Kavalaans beest dat hij in de verste verte niet herkende.
Het waren niet de IJzerjades, daar was hij zeker van.
9
‘Het is ons gelukt,’ merkte Gwen droogjes op nadat ze de poort gepasseerd waren. ‘Ze zitten achter ons aan.’
‘Hebben ze ons gezien?’
‘Dat moet wel. Ons licht, toen we langs de open poort kwamen. Dat kon niet missen.’
Dichte duisternis suisde aan weerskanten voorbij en boven hun hoofden bleven de bladeren ruisen. ‘Gaan we ervandoor?’ vroeg Dirk.
‘Hun wagen zal wel operationele lasers hebben, en die van ons niet. De buitenste omloop van de stad is de enige weg die ons openstaat. De luchtwagen van de Braiths zal ons achtervolgen en ergens boven ons zullen de jagers wel wachten. We hebben er maar twee gedood, misschien drie. Er zullen er meer zijn. We zitten in de val.’
Dirk dacht na. ‘We kunnen nog een keer de cirkel rondvliegen en dan de poort uit gaan nadat zij binnengekomen zijn.’
‘Ja, die mogelijkheid ligt voor de hand. Te veel, zelfs. Waarschijnlijk worden we buiten door een andere wagen opgewacht. Ik heb een beter idee.’ Terwijl ze sprak, remde ze de manta af en bracht hem tot stilstand. In het heldere licht van de koplampen splitste de weg zich vlak voor hen in tweeën. De cirkel ging verder naar links; rechts begon de buitenste omloop aan zijn twee kilometer lange klim.
Gwen doofde de lichten en ze werden door het donker opgeslokt. Toen Dirk begon te praten, legde ze hem met een scherp ‘Ssst!’ het zwijgen op.
De wereld was aardedonker. Hij zag niets meer. Gwen, de wagen, Uitdaging — alles was verdwenen. Hij hoorde de bladeren ritselen en dacht dat hij ook de andere luchtwagen hoorde, die van de naderende Braiths. Maar dat moest verbeelding zijn want dan zou hij toch zeker eerst hun lichten gezien hebben.
Er was een zacht deinende beweging, alsof hij in een kleine boot zat. Toen raakte iets hards zijn arm aan, zodat hij schrok. Daarna voelde hij andere dingen langs zijn gezicht schuren.
Bladeren.
Ze stegen op, rechtstreeks het laaghangende, dichte gebladerte van de wijdvertakte Emereliboom in.
Een tak die omlaag gedrukt werd en toen terugzwiepte, sloeg pijnlijk tegen zijn wang, zodat hij bloedde. Bladeren werden overal tegen hem aan gedrukt. Ten slotte klonk er een zachte plof toen de vleugels van de manta tegen een massieve, dikke tak op botsten. Ze konden niet hoger meer. Daar zweefden ze, blind, omhuld door duisternis en onzichtbaar gebladerte.
Heel kort daarop schoot er beneden hen een lichtflits voorbij. Die boog af naar rechts, de omloop op. Hij was nog maar nauwelijks verdwenen, of er werd een ander licht zichtbaar — van links — dat op de tweesprong een scherpe bocht maakte en achter het eerste voertuig aan ging. Dirk was Gwen dankbaar dat ze niet op zijn suggestie was ingegaan.
Ze zweefden eindeloos lang tussen de bladeren, maar er volgden geen andere wagens meer. Ten slotte liet Gwen hen weer op de weg zakken. ‘Daarmee zijn we nog niet voorgoed van ze af,’ zei ze. ‘Als hun val dichtklapt en wij zitten er niet in, zullen ze zich gaan afvragen waar we dan wel zijn.’
Dirk was bezig het bloed van zijn wang te deppen met een punt van zijn shirt. Toen zijn vingers hem ten slotte vertelden dat het dunne straaltje bloed was opgedroogd, draaide hij zich in de richting van Gwens stem. Hij kon nog steeds niets zien. ‘Dus zullen ze jacht op ons maken,’ zei hij. ‘Dat is goed. Zolang ze druk bezig zijn erachter te komen waar wij gebleven zijn, zullen ze geen Emereli doden. En Jaan en Garse zijn waarschijnlijk gauw hier. Ik denk dat het nu tijd voor ons is om ons te verstoppen.’
‘Ons verstoppen of vluchten,’ kwam Gwens antwoord uit het donker. Ze had de lichten van de luchtwagen nog steeds niet ingeschakeld.
‘Ik heb een idee: zei Dirk. Hij voelde weer aan zijn wang. Tevreden met het resultaat, stopte hij de punten van zijn shirt weer in zijn broek. ‘Toen jij hier rondcirkelde, heb ik iets opgemerkt. Een dalende helling met een verkeersbord. Ik zag het maar heel even in het licht van de koplampen, maar het bracht me op een idee. Worlorn heeft een ondergrondse, nietwaar? Een Intercity?’
‘Dat klopt,’ zei Gwen, ‘maar die is stilgelegd.’
‘Ja, dat begrijp ik. Ik weet dat de treinen niet meer rijden, maar hoe zit het met de tunnels? Hebben ze die dichtgegooid?’
‘Dat weet ik niet. Ik kan het me nauwelijks voorstellen.’ Plotseling gingen de koplampen weer aan en Dirks ogen knipperden tegen het plotselinge licht. ‘Wijs me dat bord,’ zei Gwen en ze begonnen nogmaals aan het wijde circuit rond de reusachtige boom.
Het was inderdaad een ingang naar de ondergrondse, zoals Dirk had vermoed. Een flauwe helling leidde omlaag in het donker. Gwen schakelde de voorwaartse kracht uit en liet de luchtwagen enkele meters voor de ingang zweven terwijl ze met haar licht het bord bescheen. ‘Het betekent wel dat we de wagen moeten achterlaten,’ zei ze ten slotte. ‘Ons enige wapen.’
‘Ja,’ antwoordde Dirk. De ingang was veel te smal voor de grijze, metalen manta; blijkbaar hadden de bouwers van de ondergrondse er niet op gerekend dat iemand door hun tunnels zou willen vliegen. ‘Maar dat is misschien hoe dan ook het beste. We kunnen niet uit Uitdaging weg, en in de stad zelf worden we door de wagen behoorlijk in onze bewegingsvrijheid belemmerd. Nietwaar?’ Toen Gwen niet meteen antwoord gaf, schudde hij treurig zijn hoofd. ‘Het lijkt mij het beste, maar misschien denk ik niet meer zo helder. Ik ben moe, en als ik de tijd zou nemen hierover na te denken zou ik waarschijnlijk bang zijn. Ik heb overal blauwe plekken en sneetjes en ik zou graag wat willen slapen.’
‘Tja,’ zei Gwen, ‘dan is het misschien het risico waard de ondergrondse te proberen. We kunnen een paar kilometer afstand tussen ons en Uitdaging scheppen, en wat gaan slapen. Ik denk niet dat de Braiths op het idee zullen komen om in de tunnels op ons te jagen.’
‘Afgesproken,’ zei Dirk.
Ze gingen methodisch te werk. Gwen zette de luchtwagen vlak naast de toegang tot de ondergrondse neer en haalde het sensor-pak en de velduitrusting van de achterbank. Ze namen ook de luchtschuivers mee, trokken de vlieglaarzen aan en lieten hun schoenen achter. Bij het gereedschap dat aan de onderkant van de kap van de banshee bevestigd was, zat een kleine zaklantaarn, een staaf van metaal en plastic, zo lang als een onderarm, die een bleek, wit licht verspreidde.
Toen ze klaar waren om te vertrekken, behandelde Gwen hen allebei opnieuw met de neutraliserende inhoud van de spuitbus, daarna liet ze Dirk wachten bij de ingang van de tunnel terwijl ze met de luchtwagen de helft van de grote cirkel af vloog en hem daar midden op de weg neerzette, bij een van de grootste gangen van de eerste verdieping, zodat de Braiths zouden denken dat ze hun toevlucht hadden genomen tot de inwendige doolhof van Uitdaging. Daar konden ze lekker lang op hen jagen.
Dirk wachtte in het donker, terwijl Gwen de lange weg terug om de boom aflegde, zichzelf bijlichtend met de zaklantaarn. Daarna liepen ze samen de helling af naar het verlaten station van de ondergrondse. De afdaling duurde langer dan Dirk had verwacht. Met rustige pas daalden ze naar schatting tot minstens twee verdiepingen onder de oppervlakte af, terwijl het licht van de lantaarn tegen de kale, pastelblauwe muren weerkaatste. Hij dacht aan Bretan Braith, nu zo’n vijftig verdiepingen beneden hen en hoopte kortstondig en tegen beter weten in, dat de energie in de tunnels nog werkte. Ten slotte hoorden ze al niet meer bij de torenstad van de Emereli en waren dus waarschijnlijk buiten bereik van Bretan Braith.