‘Stil, betheyn-teef,’ zei de zware man die Pyr werd genoemd. Dirk was er zich vaag van bewust dat hij die naam eerder had gehoord. De man wierp haar een vluchtige blik toe terwijl hij sprak en keek toen weer naar Dirk.
‘Wat bedoelt ze?’ vroeg Dirk zenuwachtig. Hij drukte zich hard tegen de steen aan en probeerde zo onopvallend mogelijk zijn spieren te spannen. Pyr stond nog geen meter bij hem vandaan. De Braith scheen erg zeker van zijn zaak en niet op zijn hoede, maar Dirk vroeg zich af of die indruk wel juist was. De man hield de lantaarn met zijn linkerhand omhoog, maar in zijn rechterhand hield hij iets anders: een stok van ongeveer een meter lang, van een donkere houtsoort, met een ronde, hardhouten knop aan het ene eind en een kort lemmet aan het andere. Hij hield de stok losjes vast, zijn hand om het midden van de schacht, en sloeg er ritmisch mee tegen zijn been.
‘Je hebt ons een opwindende jacht bezorgd, drogman,’ zei Pyr. ‘Ik zeg dat niet lichtvaardig of als grap. Er zijn er maar weinig die zich met mij kunnen meten in de oude, edele jachtkunst. Niemand overtreft mij. Zelfs Lorimaar hoog-Braith Arkellor heeft maar de helft van wat ik aan trofeeën bezit. Dus als ik je zeg dat dit een buitengewone jacht is geweest, dan weet je dat het de waarheid is. En ik ben verrukt dat het nog niet afgelopen is.’
‘Wat?’ zei Dirk. ‘Niet afgelopen?’ De man stond zo dichtbij dat Dirk zich afvroeg of het hem zou lukken om Pyr tussen zichzelf en de man met de laser in te krijgen en hem misschien de stok met het lemmet afhandig te maken. Wie weet kon hij zelfs zijn laser uit de holster trekken.
‘Het is onsportief om een slapende drogman te overmeesteren, en oneervol bovendien. Je zult opnieuw moeten vluchten, Dirk t’Larien.’
‘Hij zal je tot zijn persoonlijke korariel maken,’ zei Gwen boos, terwijl ze de twee Braiths met berekende opstandigheid aankeek. ‘Niemand zal op je kunnen jagen, behalve hij en zijn teyn.’
Pyr keerde zich weer naar haar toe. ‘Stil, zei ik!’
Ze lachte hem uit. ‘Pyr kennend,’ ging ze verder, ‘zal de jacht zuiver traditioneel gaan. Je zult worden losgelaten in de bossen, waarschijnlijk naakt. Deze twee hier zullen hun lasers en lucht-wagens opbergen en te voet achter je aankomen met messen, werpspiezen en honden. Nadat ze mij aan mijn meesters hebben overgedragen natuurlijk.’
Pyr keek dreigend. De andere Braith hief zijn pistool en gaf er Gwen een harde klap mee op haar mond. Dirk spande zijn spieren, aarzelde net iets te lang, en sprong.
Zelfs een meter was te ver; Pyr glimlachte toen hij zijn hoofd weer terugdraaide. De stok kwam met duizelingwekkende snelheid omhoog en de knop trof hem midden in zijn buik. Hij wankelde, kromp in elkaar en probeerde op de een of andere manier in beweging te blijven. Pyr stapte elegant achteruit en met een geweldige zwaai trof hij Dirk opnieuw, ditmaal in zijn kruis. De wereld verdween in een rood waas.
Nadat hij in elkaar was gezakt, drong het vaag tot hem door dat Pyr over hem heen gebogen stond. Toen sloeg de Braith hem voor de derde keer, een haast achteloze klap tegen de zijkant van zijn hoofd, en daarna wist Dirk niets meer.
Hij had pijn. Dat was het eerste wat tot hem doordrong. Het was het enige wat tot hem doordrong. Hij had pijn. Zijn hoofd tolde en bonsde en trilde in een vreemd ritme, ook zijn maag voelde afschuwelijk aan en nog lager had hij een gevoel alsof hij verlamd was. Dirks wereld werd afgebakend door pijn en duizeligheid. Een tijdlang was dat alles wat er was..
Maar langzamerhand keerde er een nevelig soort bewustzijn terug. Hij begon dingen op te merken. Eerst de pijn — die kwam en ging in golven. Op en neer ging het, op en neer. Hij ging zelf ook op en neer, bemerkte hij ten slotte, schuddend en deinend. Hij lag ergens op. Hij werd getrokken of gedragen. Hij bewoog zijn handen, of tenminste, dat probeerde hij. Het was moeilijk. De pijn scheen alle normale gevoelens te overheersen. Zijn mond zat vol bloed en zijn oren tuitten, gonsden en brandden.
Hij werd inderdaad gedragen. Er waren stemmen; hij kon stemmen horen, gepraat en gedruis. De woorden werden hem niet duidelijk. Ergens voor hem uit danste en flakkerde een licht; verder was alles één grijze mist.
Beetje bij beetje nam het gedruis af. Ten slotte begonnen zich woorden te vormen.
‘...niet blij zijn,’ zei een stem die hij niet kende. Hij dacht tenminste van niet. Het was moeilijk te zeggen. Alles leek zo vreselijk ver weg, hij werd zo door elkaar geschud en de pijn kwam en ging, kwam en ging, kwam en ging.
‘Ja,’ zei een andere stem, diep, afgebeten, zelfverzekerd.
Opnieuw gedruis — verschillende stemmen tegelijk. Dirk verstond niets.
Toen legde iemand de anderen het zwijgen op. ‘Genoeg.’ zei hij. Deze stem was verder weg dan de eerste twee; hij kwam van ergens voor hem uit, waar het flakkerende licht was. Pyr? Pyr. ‘Ik ben niet bang voor Bretan Braith Lantry, Roseph. Je vergeet wie ik ben. Ik had al drie hoofden buitgemaakt in de wildernis toen Bretan Braith nog een zuigeling was. Volgens alle oude rechten is de drogman van mij.’
‘Zeker,’ antwoordde de eerste, onbekende stem. ‘Als je hem in de tunnels had gedood, zou niemand hebben getwijfeld aan je goed recht. Maar dat heb je niet gedaan.’
‘Ik wil een zuivere jacht, van de aloude soort.’
Iemand zei iets in het Oud-Kavalaans. Er klonk een lach.
‘Wij hebben in onze jeugd menigmaal samen gejaagd, Pyr,’ zei de onbekende stem. ‘Als je anders tegenover vrouwen had gestaan, hadden wij heel goed teyn-en-teyn kunnen worden. Ik zeg niet dat je ongelijk hebt. Maar Bretan Braith Lantry is er erg op gebrand, deze man in handen te krijgen.’
‘Hij is geen man, hij is een drogman. Je hebt dat zelf vastgesteld, Roseph. De wensen van Bretan Braith betekenen niets voor mij.’
‘Ik heb hem tot drogman bestempeld en dat is hij ook. Voor jou en mij is hij slechts één drogmens onder vele. Wij kunnen ook op de kwallenkinderen jagen, de Emereli, en anderen. Je hebt hem niet nodig, Pyr. Bretan Braith ziet het anders. Hij kwam naar het doodsvierkant en stond voor gek toen de man die hij had uitgedaagd helemaal geen man bleek te zijn.’
‘Dat is waar, maar het is niet alles. t’Larien is een heel bijzondere prooi. Twee van onze kethi zijn door hem gedood en Koraat heeft een gebroken ruggengraat en ligt op sterven. Geen drogman is ooit op die manier op de loop gegaan. Ik zal hem doden, wat mijn recht is. Ik heb hem gevonden, ik alleen.’
‘Ja,’ zei de tweede onbekende stem, de diepe, afgebeten stem. ‘Dat is duidelijk genoeg, Pyr. Hoe heb je hem ontdekt?’
Pyr was blij dat hij de kans kreeg om op te scheppen. ‘Ik werd niet misleid door de luchtwagen zoals jij, en jij, en zelfs Lorimaar. Hij was al te slim, deze drogman, en de betheyn-teef die met hem meevluchtte ook. Het was niets voor hen de wagen achter te laten op een plek die aangaf welke weg ze hadden genomen. Toen jullie je met al je honden in de gangen verspreid hadden, zochten mijn teyn en ik met onze lantaarn de promenade af, op zoek naar een spoor. Ik wist dat de honden onbruikbaar waren. Overbodig. Ik ben een betere speurder dan alle honden en hun bazen bij elkaar. Ik heb drogmensen opgespoord over de kale stenen van de Lameraanheuvels, door de vernietigde, dode steden, zelfs tot in de verlaten vestigingen van Tahl en Bronzenvuist en de Gloeisteenberg. Deze twee waren meelijwekkend makkelijk. Wij controleerden elke gang over een afstand van enkele meters en gingen vervolgens terug om de volgende te controleren. Wij vonden het spoor. Tekenen van geschuifel op de grond bij een ingang van de ondergrondse en vervolgens onmiskenbare wegwijzers in het stof. Het spoor eindigde natuurlijk waar ze hun vliegende speelgoed begonnen te gebruiken, maar vanaf dat punt hoefden we maar twee mogelijkheden na te gaan. Ik vreesde al dat ze zouden proberen de hele weg naar Esvoch of Kryne Lamiya te vliegen, maar dat was niet zo. Het heeft ons bijna de hele dag gekost en we hebben lang moeten lopen, maar ten slotte kregen we ze te pakken.’