Выбрать главу

‘Jaan,’ zei Garse Janacek ontzet. ‘Dit voorval heeft je in de war gebracht. Laat je geweer zakken, mijn teyn. Ik heb hem al uitgedaagd. Ik zal hem voor je doden.’ Hij legde zijn hand op Jaans arm.

Maar Jaan Vikary schudde die af en richtte zijn wapen op Garse. ‘Nee. Ga achteruit. Bemoei je er niet mee, niet nu. Dit gaat om haar.’

Janaceks gezicht verduisterde; nu grijnsde hij niet en zijn venijnige humor liet hem in de steek. Hij balde zijn rechterhand tot een vuist en hief die langzaam recht voor zijn gezicht. IJzer-en-gloeisteen glansde in de ruimte tussen de twee IJzerjades. ‘Onze bond,’ zei Janacek. ‘Bedenk dat wel, mijn teyn. Mijn eer en de jouwe en die van onze vestiging.’ Zijn stem klonk ernstig.

‘En haar eer dan?’ zei Vikary. Met een ongeduldig gebaar met zijn laser dwong hij Janacek om bij hem vandaan te gaan. Toen keerde hij zich weer naar Myrik toe.

Alleen en in de war als hij was, leek Myrik niet te begrijpen wat hem te doen stond. Zijn razernij was geweken, hoewel hij nog moeizaam ademde. Een straaltje kwijl, roze gekleurd door het bloed, liep uit een van zijn mondhoeken. Hij veegde het af met de rug van zijn hand en keek onzeker naar Garse Janacek. ‘De eerste van de vier keuzes,’ begon hij verdwaasd. ‘Ik kies de manier.’

‘Nee,’ zei Vikary. ‘Jij kiest niets. Kijk mij aan, drogmens.’

Myrik keek van Vikary naar Janacek en weer terug. ‘De keuze van de manier,’ herhaalde hij mompelend.

‘Nee,’ zei Vikary weer. ‘Je hebt Gwen Delvano geen keuzes gegund, terwijl zij jou eerlijk tegemoet zou zijn getreden in een duel.’

Myriks gezicht vertrok tot een blik van opperste verbazing. ‘Zij ? In een duel? Ik... ze was een vrouw, een drogmens.’ Hij knikte alsof dat alles verklaarde. ‘Ze was een vrouw, Ijzer jade. Ben je gek geworden? Ze dreef de spot met me. Een vrouw duelleert niet.’

‘En jij zult ook niet duelleren, Myrik. Begrijp je dat? Echt? Jij...’ hij vuurde en een lichtflits van een halve seconde trof Myrik laag tussen zijn benen, zodat de man het uitschreeuwde...

‘zult...’ en hij vuurde weer en brandde Myriks hals, vlak onder de kin. Toen wachtte hij, terwijl de man neerviel en zijn laser zich weer oplaadde...

‘niet...’ vervolgde hij vijftien tellen later, en terwijl hij het zei brandde een lichtstraal de kronkelende gedaante een gat in de borst. Toen stapte Vikary achteruit, in de richting van de luchtwagen...

‘duelleren!’ besloot hij, half in en half buiten de wagen, en dat laatste woord ging gepaard met een polsbeweging en een vierde lichtstraal, en Lorimaar hoog-Braith Arkellor viel neer, zijn wapen half getrokken.

Toen sloeg de deur dicht. Dirk schakelde het zwaartekrachtrooster in en ze schoten naar voren en omhoog. Ze waren al halverwege de uitgang toen het laservuur sissend op hun pantser losbrandde.

10

Boven de Meent heerste diepe nacht. De lucht was als zwart kristal, helder en koud. De wind was guur. Dirk was dankbaar voor de zwaarbepantserde Braithse luchtwagen met zijn warme cabine, die hen helemaal inkapselde.

Hij vloog ongeveer honderd meter boven de velden en de lage heuvels, zo snel hij maar kon. Eén keer, voordat Uitdaging achter hen verdwenen was, keek Dirk om, want hij wilde weten of er iets was dat op een achtervolging wees. Hij zag niets, maar zijn blik bleef rusten op de stad van de Emereli. De hoge zwarte spits, die al snel onzichtbaar zou zijn in de donkere lucht, deed hem op de een of andere manier aan een grote boom denken die getroffen was door een bosbrand, zijn takken en bladeren allemaal verdwenen, het enige dat restte een verkoolde, roetzwarte staak als getuige van vroegere glorie. Hij herinnerde zich Uitdaging zoals Gwen het hem de eerste keer had laten zien, toen hij een levende stad had willen zien: stralend tegen de avondlucht, onwaarschijnlijk hoog, glanzend als zilver en bekroond door opstijgende, felle lichtstralen. Nu een dood omhulsel, even dood als de dromen van haar bouwers. De jagers van Braith vermoordden meer dan alleen mensen en dieren.

‘Ze zullen ons snel genoeg achterna komen, t’Larien,’ zei Jaan Vikary. ‘Je hoeft niet naar hen te zoeken.’

Dirk richtte zijn aandacht weer op de instrumenten. ‘Waar gaan we heen? We kunnen niet de hele nacht in het wilde weg boven de Meent blijven vliegen. We zullen een doel moeten kiezen. Lar-teyn?’

‘We kunnen het er nu niet op wagen om naar Larteyn gaan,’ antwoordde Vikary. Hij had zijn laser in de holster gestoken, maar zijn gezicht stond nog even grimmig als toen hij in Uitdaging Myrik had neergeschoten. ‘Je bent toch hopelijk niet zo stom dat je niet begrijpt wat ik gedaan heb? Ik heb de code geschonden, t’Larien, ik ben nu bondloos, een misdadiger, een duelbreker. Ze zullen me achternakomen en me doden, net zo makkelijk als ze een drogman zouden dodert.’ Peinzend schoof hij zijn handen in elkaar onder zijn kin. ‘Onze laatste hoop... Ik weet het niet. Misschien is er voor ons geen hoop meer.’

‘Dat geldt dan voor jou persoonlijk. Ik heb nu heel wat meer hoop dan ik daarnet had, daarginds.’

Vikary keek hem aan en moest onwillekeurig glimlachen. ‘Zeker. Maar dat is een heel egoïstisch standpunt. Wat ik deed, heb ik niet voor jou gedaan.’

‘Voor Gwen?’

Vikary knikte. ‘Hij... Hij bewees haar niet eens de eer van een weigering. Alsof ze een dier was. En toch... toch handelde hij correct, volgens de code. De code waarnaar ik leefde. Ik had hem volgens die code kunnen doden. Dat was ook de bedoeling van Garse, daar was je getuige van. Hij was kwaad omdat Myrik... zijn bezit had beschadigd, zijn eer had gekrenkt. Hij zou die belediging gewroken hebben, als ik hem zijn gang had laten gaan.’ Hij zuchtte. ‘Begrijp je waarom ik dat niet kon, t’Larien? Begrijp je het? Ik heb op Avalon gewoond en van Gwen Delvano gehouden. Ze lag daar, en dat ze nog leefde was puur geluk. Het zou Myrik Braith niets hebben kunnen schelen als ze gestorven was en de anderen ook niet. Toch zou Garse de man die dit deed een eerlijke en waardige dood hebben gegund, hij zou hem de kus van wederzijdse achting hebben gegeven alvorens zijn onbeduidende leven te nemen. Ik... ik geef heel veel om Garse. Toch kon ik dat niet laten gebeuren, t’Larien, niet toen Gwen daar lag, zo... zo stil en veronachtzaamd. Ik kon het niet laten gebeuren.’

Vikary verviel in broeierig stilzwijgen. In die stilte hoorde Dirk buiten het hoge gieren van de winden van Worlorn.

‘Jaan,’ zei hij na een poos, ‘we moeten nog beslissen waar we heengaan. We moeten een veilig onderdak voor Gwen vinden. Ergens waar we het haar een beetje gemakkelijk kunnen maken, waar ze rustig ligt. Misschien kunnen we een dokter vinden om haar te onderzoeken.’

‘Voor zover ik weet zijn er geen dokters op Worlorn,’ zei Vikary. ‘Toch moeten we Gwen naar een stad brengen.’ Hij dacht erover na.’

Esvoch is het dichtste bij, maar die stad is een ruïne. Dan is Kryne Lamiya het beste. Ook omdat dat na Esvoch het dichtst bij Uitdaging ligt. Draai maar naar het zuiden.’

Dirk liet de luchtwagen een wijde boog omhoog beschrijven en zette koers naar de bergrug in de verte. Hij herinnerde zich vaag welke route Gwen had gevolgd vanuit de schitterende stad van ni-Emerel naar de schemerdonkere stad in de wildernis met zijn sombere muziek.

Terwijl ze de bergen tegemoet vlogen, begon Vikary weer te piekeren; hij staarde blindelings de duistere nacht van Worlorn in. Dirk, die vrij goed begreep wat de Kavalaar doormaakte, deed geen poging zijn melancholie te doorbreken, maar trok zich zwijgend in zijn eigen gedachtewereld terug. Hij voelde zich erg slap; de hoofdpijn was teruggekomen en bonsde in zijn slapen en hij was zich plotseling bewust van een uitgedroogd, rauw gevoel in zijn mond en keel. Hij probeerde zich te herinneren wanneer hij voor het laatst gegeten of gedronken had, maar het lukte niet; hij was ieder gevoel van tijd kwijt.