Выбрать главу

‘Kan ik met haar spreken?’

‘Ze rust nu en slaapt weer normaal. Later zal ze vast wel met je willen praten, maar ik denk dat je haar op dit moment niet moet wekken. Gisteravond probeerde ze te gaan zitten, maar ze werd erg duizelig en ten slotte misselijk.’

Dirk knikte. ‘Ik snap het. Hoe is het met jou? Heb jij nog wat geslapen?’ Terwijl hij sprak keek hij de kamer rond. De sombere muziek leek om de een of andere reden minder doordringend. Ze klonk nog wel, klagend en jammerend, en de lucht van Kryne Lamiya was er geheel van doortrokken; maar het geluid drong zwakker tot zijn oren door en leek van verder weg te komen, dus misschien begon hij er eindelijk aan te wennen en niet bewust meer te luisteren. De lichtcomposities waren net als de gloeistenen van Larteyn, verbleekt en uitgedoofd toen er gewoon zonlicht op viel; de muren waren nu grijs en leeg. Wat er aan meubels was — een paar ongemakkelijk uitziende stoelen — leek uit de wanden en de vloeren te groeien; merkwaardig gedraaide uitsteeksels, qua kleur en tint dermate in overeenstemming met de kamer dat ze bijna onzichtbaar waren.

‘Ik heb genoeg geslapen,’ zei Vikary. ‘Dat is niet belangrijk. Ik heb over onze situatie nagedacht.’ Hij gebaarde. ‘Kom.’

Ze liepen door een andere kamer, een lege eetkamer, naar een van de vele balkons die uitzicht boden op de stad van Schemerduister. Overdag was Kryne Lamiya anders, minder ontmoedigend; zelfs het fletse zonlicht van Worlorn was genoeg om op het snelstromende water van de kanalen een glinstering teweeg te brengen, en in het gedempte daglicht straalden de bleke torens niet meer zo’n grafsfeer uit.

Dirk voelde zich slap en had grote honger, maar zijn hoofdpijn was over en de frisse wind in zijn gezicht deed hem goed. Hij streek zijn haar — vol klitten en hopeloos smerig — uit zijn ogen en wachtte tot Jaan iets zou zeggen.

‘Ik heb hier vannacht staan kijken,’ zei Vikary met zijn ellebogen op de koude balustrade, terwijl zijn ogen de horizon afzochten. ‘Ze zijn naar ons op zoek, t’Larien. Twee keer heb ik lucht-wagens boven de stad waargenomen. De eerste keer was het niet meer dan een lichtje, hoog en veraf, dus misschien vergiste ik me. Maar de tweede keer kon het niet missen. De wagen met de wolfskop van Chell vloog laag boven de kanalen, voorzien van een soort zoeklicht. Hij kwam hier rakelings voorbij. Er zat een hond in de wagen. Ik hoorde hem huilen, door het dolle heen vanwege de naargeestige muziek.’

‘Ze hebben ons niet gevonden,’ zei Dirk.

‘Dat is waar,’ antwoordde Vikary. ‘Ik denk dat we hier voor een tijdje veilig genoeg zitten. Tenzij — ik ben er niet zeker van hoe ze jullie in Uitdaging hebben gevonden, en dat beangstigt me. Als ze erachter komen dat we in Kryne Lamiya zijn en de stad met hun honden gaan uitkammen, verkeren we in groot gevaar. We hebben nu geen neutralisatiegeur bij ons.’ Hij keek Dirk aan. ‘Weet jij hoe ze wisten waar jullie heen waren gevlucht? Heb je enig idee?’

‘Nee,’ zei Dirk. ‘Niemand wist het. We zijn beslist niet gevolgd. Misschien was het maar een gok. Tenslotte was het de meest voor de hand liggende keus. Het leven in Uitdaging was comfortabeler dan in een van de andere steden. Makkelijker. Dat weet je.’

‘Ja, dat weet ik. Maar toch wijs ik je theorie van de hand, t’Larien. Garse en ik hebben dit probleem ook doorgepraat toen je ons bij het doodsvierkant te schande maakte en in de steek liet. Uitdaging lag als keus het meest voor de hand en was daarom het minst logisch, dachten wij. Het leek waarschijnlijker dat jullie naar Moscel zouden gaan om daar te leven van de vis die jullie konden vangen, of dat Gwen voor jullie tweeën eten zou zoeken in de wildernis die ze zo goed kent. Garse opperde zelfs dat jullie de luchtwagen gewoon verstopt en een onderkomen gezocht hadden in een ander gedeelte van Larteyn zelf, zodat je ons kon uitlachen als we de hele planeet naar jullie gingen afzoeken.’

Dirk werd onrustig. ‘Ja. Nou ja, onze keus was nogal stom, denk ik.’

‘Nee, t’Larien, dat zei ik niet. De enige foute keus, zou denk ik geweest zijn om naar de Stad in de Sterrenloze Poel te vluchten, waarvan bekend was dat er veel Braiths waren. Uitdaging was een vernuftige keuze, of dat nu jullie opzet was of niet. Het leek zo verkeerd dat het in feite de goede keuze was. Begrijp je het? Ik zie niet in hoe de Braiths jullie gevonden zouden hebben door logisch nadenken.’

‘Kan zijn,’ zei Dirk. Hij dacht een ogenblik na. ‘Ik herinner me dat we hun aanwezigheid voor het eerst merkten toen Bretan tegen ons sprak. Hij — nou ja, hij was duidelijk geen theorie aan het uittesten. Hij wist op de een of andere manier dat we daar waren.’

‘Toch heb je geen idee hóe hij dat wist?’

‘Nee. Geen flauw idee.’

‘Dan zullen we met de angst moeten leven dat ze ons hier ook kunnen vinden. Anders zijn we veilig, tenzij de Braiths hun wonder kunnen herhalen.

Maar bedenk wel dat onze situatie verre van gemakkelijk is. We hebben onderdak en net zoveel water als we maar willen, maar zo goed als niets te eten. Ons definitieve vertrek — we moeten naar de ruimtehaven gaan en Worlorn zo snel mogelijk verlaten, ben ik tot de conclusie gekomen — ons definitieve vertrek zal heel lastig worden. De Braiths zullen daar op voorbereid zijn. We hebben mijn laserpistool en twee jachtlasers die ik in de luchtwagen heb gevonden. Plus het voertuig zelf, bewapend en goed gepantserd, waarschijnlijk het eigendom van Roseph hoog-Braith Kelcek...’

‘Een van de afgedankte luchtwagens in de luchtsluis functioneert nog zo’n beetje,’ onderbrak Dirk hem.

‘Dan hebben we dus zonodig de beschikking over twee luchtwagens,’ zei Vikary. ‘Wij drieën hebben minstens acht nog levende Braiths tegenover ons, waarschijnlijk negen. Ik ben er niet zeker van hoe ernstig ik Lorimaar Arkellor heb verwond. Misschien heb ik hem gedood, hoewel ik geneigd ben dat te betwijfelen. De Braiths zijn waarschijnlijk in staat acht wagens tegelijk in de lucht te brengen als ze dat willen, hoewel het meer de gewoonte is om samen te vliegen, teyn-en-teyn. Iedere wagen is bewapend. Ze hebben voorraden, energie, voedsel. Ze zijn veruit in de meerderheid. Mogelijk zullen ze, omdat ik nu een bondloze duelbreker ben, Kirak Roodstraal Cavis en de twee jagers van de Shanagate-maatschappij ertoe overhalen zich bij hen aan te sluiten om mij te achterhalen. En tenslotte is Garse Janacek er nog.’

‘Garse?’

‘Ik hoop... ik bid... dat hij de gloeistenen uit zijn armband zal halen en naar Hoog Kavalaan zal terugkeren. Hij zal zich schamen, zo alleen en met dood ijzer om zijn pols. Geen makkelijk lot, t’Larien. Ik heb hem te schande gemaakt, hem en Ijzer jade. Het spijt me dat ik hem zoveel pijn doe, maar toch hoop ik dat het zo zal gaan. Want er is een andere mogelijkheid, weet je.’

‘Een andere...?’

‘Hij zal misschien jacht op ons maken. Hij kan Worlorn niet verlaten voordat er een schip komt. Dat zal nog even duren. Ik weet niet wat hij zal doen.’

‘Hij zal de Braiths toch zeker niet helpen? Dat zijn zijn vijanden, jij bent zijn teyn en Gwen zijn cro-betheyn. Misschien dat hij mij wil doden, daar twijfel ik niet aan, maar...’

‘Garse is meer Kavalaar dan ik, t’Larien. Dat is hij altijd geweest. En nu meer dan ooit, omdat ik helemaal geen Kavalaar meer ben na wat ik heb gedaan. De oude gebruiken eisen van iemands teyn niet minder dan van enig ander dat hij een duelbreker doodt. Dat is een gebruik waaraan alleen de heel sterken zich kunnen houden. De band van ijzer-en-vuur is voor de meesten te nauw, dus ze blijven eenzaam achter om te rouwen. Maar Garse Janacek is een sterke man, in veel opzichten sterker dan ik. Ik weet het niet, ik weet het niet.’

‘En als hij inderdaad achter ons aan komt?’

Vikary sprak heel kalm. ‘Ik zal geen wapen opheffen tegen Garse. Hij is mijn teyn, of ik nu de zijne ben of niet, ik heb hem al genoeg kwaad berokkend, ik heb hem in de steek gelaten, hem beschaamd doen staan. Toen hij nog maar net volwassen was, heeft hij om mij een pijnlijk litteken opgelopen. Eens, toen we allebei jonger waren, nam een oudere man aanstoot aan een van zijn grappen en eiste genoegdoening. De keuze viel op een schiet-gevecht en wij vochten teyn-aan-teyn. In mijn lang niet oneindige wijsheid wist ik Garse ervan te overtuigen dat onze eer gered zou zijn als wij in de lucht schoten. Dat deden we, tot onze spijt. De anderen besloten Garse een lesje in humor te geven. Tot mijn schande werd ik niet geraakt, terwijl hij misvormd werd door mijn dwaasheid.