Выбрать главу

De vlammen rezen hoog op om hem te begroeten, lange oranje tongen, helder afgetekend tegen de rookpluimen. Hij zag ook vonken, of gloeiende sintels, of iets anders dat daar op leek; ze spatten in een hete, gloeiende regen uit het vuur op, schoten de nacht in en verdwenen dan. Toen hij nog lager zakte, werd hij geconfronteerd met een ander verschijnsel, een woedend geknetter van blauwwitte vlammen die een scherpe geur van ozon verspreidden en toen verdwenen waren.

Dirk zette de motor helemaal af toen het vuur nog behoorlijk ver onder hem was. Er waren andere mensen in de buurt — die kring van kunstmatige lichten — en hij wilde liever niet opgemerkt worden. Zijn zwart met zilveren luchtwagen, onbeweeglijk tegen de zwarte hemel, was niet zo makkelijk te ontdekken, maar als hij binnen het schijnsel van de vlammen kwam, werd het een ander verhaal. Hoewel hij een onbelemmerd uitzicht had vanaf de plek waar hij zweefde, kon hij nog steeds niet precies zien wat er brandde; de vuurhaard was een vormeloze donkere massa waaruit voortdurend vonken opspatten. Daaromheen zag hij de dichte wirwar van wurgbomen met hun wasachtige takken, die helgeel oplichtten in de weerschijn van de vuurgloed. Verscheidene takken waren midden in het vuur gevallen en waren de voornaamste oorzaak van de zwarte rook als ze verschrompelden en tot as uiteenvielen. Maar de rest, de kronkelende afrastering rond het zwarte, brandende ding, weigerde op te lossen. In plaats van zich uit te breiden was het vuur zichtbaar aan het doven.

Dirk wachtte en keek toe hoe het uitging. Hij was er inmiddels vrij zeker van dat hij naar een neergestorte luchtwagen keek; dat bleek wel uit de vonken en de ozon die hij rook. Hij wilde alleen weten welke luchtwagen het was.

Nadat de vlammen ingezakt waren en de vonken hun geknetter hadden gestaakt, maar voordat het vuur helemaal was uitgeblust en in een vettige rook was veranderd, kon Dirk eindelijk iets van een omtrek onderscheiden. Heel even, een vleugel als van een vleermuis, verwrongen onder een groteske hoek en opstekend in de lucht, met daarachter een vlammende vuurzee. Dat was ge-

noeg; dit was geen luchtwagen die hij kende, al was hij duidelijk van Kavalaanse makelij.

Als een donker spook boven het bos schoot hij weg van het dovende vuur in de richting van de kunstmatige verlichting. Deze keer bleef hij op grotere afstand. Hij hoefde ook niet dichter bij te komen. De lichten waren vrij helder en het tafereel was tot in details afgetekend.

Hij zag een grote open plek, omringd door elektrische lantaarns, aan de rand van een groot, stilstaand wateroppervlak. Er stonden drie luchtwagens en hij herkende ze alle drie; hetzelfde drietal had in Uitdaging onder de Emereliboom gestaan toen Myrik Braith Gwen had aangevallen. Een van de drie, de hooggewelfde wagen met de donkerrode bepantsering, was van Lorimaar hoog-Braith. De andere twee waren kleiner, bijna identiek, alleen waren ze dat nu niet meer omdat één ervan zichtbaar beschadigd was, zelfs van deze afstand. De wagen lag er vreemd bij, half onder water, en een deel ervan was verwrongen en gloeide. De bepantserde deur stond wagenwijd open.

Houterige figuren liepen om het wrak heen. Dirk zou ze nauwelijks opgemerkt hebben als ze zich niet bewogen hadden, zo goed versmolten ze met hun omgeving. Dichterbij leidde iemand een stel Braithhonden uit een deur in de zijkant van Lorimaars luchtwagen.

Met een frons raakte Dirk de knop van de zwaartekracht aan en trok zijn eigen wagen loodrecht op tot de mensen en wagens uit het gezicht verdwenen waren en er beneden niets anders meer was dan een lichtpunt in het bos. Twee lichtpunten, in feite, maar het vuur was nog slechts een flauwe oranje gloed, die steeds verder verbleekte.

Veilig in de zwarte geborgenheid van de lucht, begon hij na te denken.

De beschadigde luchtwagen was die van Roseph, dezelfde wagen die ze in Uitdaging hadden gestolen, de wagen waarmee Jaan Vikary vanmorgen naar Larteyn was gevlogen. Dat wist hij zeker. De Braiths hadden hem blijkbaar gevonden en hadden hem naar het bos achtervolgd, hem neergeschoten. Maar het leek niet aannemelijk dat hij dood was; waarom haalden de Braiths anders hun honden erbij? Lorimaar ging echt niet met zijn meute uit wandelen. Het was meer dan waarschijnlijk dat Jaan nog leefde en de bossen was ingevlucht en dat de Braiths nu jacht op hem maakten.

Even overwoog Dirk een reddingspoging te ondernemen, maar dat leek weinig veelbelovend. Hij had geen idee hoe hij Jaan in de nachtelijke wildernis van deze buitenwereld zou moeten vinden. De Braiths waren voor zoiets beter toegerust dan hij.

Hij hervatte zijn koers in de richting van de bergrug, waarachter Larteyn lag. In het bos, nauwelijks bewapend en alleen als hij was, had hij Jaan Vikary weinig hulp te bieden. In het Kavalaanse Vuurfort kon hij op zijn minst namens de Ijzer jade met Arkin Ruark afrekenen.

De bergen schoten onder hem voorbij en Dirk ontspande wat, hoewel zijn ene hand op het lasergeweer rustte dat nog steeds over zijn knieën lag.

De vlucht duurde iets minder dan een uur; toen dook Larteyn rood en smeulend uit de bergen op. De stad leek heel dood, heel leeg, maar Dirk wist dat het maar schijn was. Hij vloog laag, verspilde geen tijd en schoot vlak over de lage, vierkante daken en de pleinen van gloeisteen naar het gebouw waar hij enkele dagen met Gwen Delvano, de twee IJzerjades en de leugenaar van Kimdiss had gewoond.

Er stond slechts één luchtwagen op het winderige dak — de zwaar bepantserde militaire afdanker. Ruarks kleine, gele luchtwagen was er niet en de grijze manta ontbrak ook. Dirk vroeg zich kortstondig af wat ermee gebeurd kon zijn nadat ze het voertuig hadden achtergelaten in Uitdaging, maar hij dacht er verder niet over na en daalde om te landen.

Hij hield de laser stevig in zijn greep toen hij uit de wagen klom. De wereld was stil en karmozijnrood. Hij liep vlug naar de liften en daalde af naar Ruarks appartementen.

De vertrekken waren leeg.

Hij doorzocht ze heel grondig en haalde alles overhoop, zonder zich erom te bekommeren wat hij verstoorde of kapotmaakte. Alle eigendommen van de Kimdissi waren er nog, maar Ruark was er niet en er was geen enkele aanwijzing waar hij naartoe was.

Dirks eigen bezittingen waren er ook nog; die paar dingen die hij had achtergelaten toen hij en Gwen gevlucht waren, alleen maar een stapeltje dunne kleren die hij van Braque had meegebracht. Onbruikbaar hier op het kille Worlorn. Hij zette de laser neer en begon de broekzakken te doorzoeken. Pas toen hij het gevonden had — diep weggestopt, nog steeds verpakt in zilverpapier en fluweel — wist hij echt wat hij zocht en waarom hij naar Larteyn teruggegaan was.

In Ruarks slaapkamer vond hij een kleine bergplaats met juwelen in een afsluitbaar kistje: ringen, hangers, bewerkte armbanden en broches, oorhangers van halfedelsteen. Hij woelde door het kistje tot hij een dunne, fijne ketting vond met een uil van zilverdraad, in barnsteen gevat en hangend aan een clip. De clip leek hem wel ongeveer de juiste afmetingen te hebben. Dirk rukte de barnsteen met de uil eraf en bevestigde er het fluister ju weel voor in de plaats.

Toen knoopte hij zijn jasje en zijn dikke shirt open en hing de ketting om zijn hals zodat hij de koude, rode traan op zijn blote huid voelde, beloften en leugens fluisterend. Het was alsof er een stukje ijs pijnlijk in zijn borst stak, maar dat was niet zo erg, het was Jenny. Hij had heel even de tijd om eraan te wennen; toen was het over. Zoute tranen rolden langs zijn wangen. Hij lette er niet op en ging naar boven.

De werkkamer die Ruark met Gwen had gedeeld was nog even rommelig als Dirk zich herinnerde, maar de Kimdissi was er niet. Ook was hij niet te vinden in het verlaten appartement erboven, waar Dirk vanuit Uitdaging contact met Ruark had opgenomen. Er was nu nog één plaats over om te onderzoeken.