Vlug klom hij naar de top van de toren. De deur stond open. Hij weifelde even en stapte toen naar binnen, zijn laser in de aanslag.
De grote huiskamer was een en al chaos en vernieling. Het kijk-scherm was kapotgeslagen of geëxplodeerd; overal lagen glasscherven. De muren waren beschadigd door laservuur. De bank lag op zijn kant en was op tal van plaatsen opengesneden. De vulling puilde er met handenvol uit en lag overal verspreid. Stukken ervan waren in de haard gesmeten, waar ze hadden bijgedragen tot de doorweekte, beroete troep waarmee het vuur was gesmoord. Een van de waterspuwers leunde tegen de onderkant van de schoorsteenmantel, onthoofd en op zijn kop. Het hoofd, met gloei-stenen ogen en al, was bovenop de natte as van het vuur gegooid. De lucht stonk naar wijn en braaksel.
Garse Janacek lag op de grond te slapen, zonder shirt, zijn rode baard nog roder gekleurd door gemorste wijn. Zijn mond hing open. Hij rook hetzelfde als de kamer. Hij snurkte luid en zijn laserpistool zat nog in een hand geklemd. Dirk zag zijn verfrommelde shirt in een plas braaksel liggen; Janacek moest een halfslachtige dweilpoging hebben ondernomen.
Hij liep voorzichtig rond en nam de laser uit Janaceks slappe vingers. Vikary’s teyn was blijkbaar niet echt de ijzeren Kavalaar die Jaan in hem had gezien.
Om Janaceks rechterarm zat nog het ijzer-en-gloeisteen. Enkele van de donkerrode edelstenen waren uit hun zettingen gesloopt; de lege gaten zagen er obsceen uit. Maar het grootste deel van de armband was intact, behalve waar hij door lange krassen was ontsierd. Op Janaceks onderarm, boven de armband, zaten ook schrammen. Ze waren diep en sloten aan op de beschadigingen die in het zwarte ijzer waren aangebracht. Arm en armband zaten vol geronnen bloed.
Dicht bij Janaceks laars zag Dirk het lange bebloede mes liggen. De rest kon hij zich voorstellen. Ongetwijfeld dronken, had hij met zijn linkerhand, die daar door zijn oude verwonding niet toe in staat was, geprobeerd de gloeistenen los te wrikken, daarbij zijn geduld verloren, er toen maar wild op los gestoken, en in zijn pijn en woede het mes laten vallen.
Dirk stapte met lichte passen achterwaarts om Janaceks stinkende shirt heen, bleef in de deuropening staan, richtte zijn geweer en schreeuwde. ‘Garse!’
Janacek bewoog niet. Dirk schreeuwde opnieuw. Deze keer werd het gesnurk minder. Hierdoor aangemoedigd bukte Dirk zich om het dichtstbijzijnde voorwerp op te rapen — een gloeisteen — en door de lucht in de richting van de Kavalaar te keilen. Het trof Janacek op zijn wang.
Langzaam ging Garse rechtop zitten, knipperend met zijn ogen. Toen hij Dirk zag, keek hij hem kwaad aan.
‘Sta op,’ zei Dirk. Hij zwaaide met zijn laser.
Janacek kwam wat onvast overeind, zoekend naar zijn eigen wapen.
‘Je zult het niet vinden,’ zei Dirk tegen hem. ‘Ik heb het hier.’
Janaceks ogen stonden troebel en vermoeid maar hij had het grootste deel van zijn roes wel uitgeslapen. ‘Wat doe je hier, t’Larien?’ vroeg hij langzaam, op een toon die meer op uitputting dan op dronkenschap duidde. ‘Kom je de spot met me drijven?’
Dirk schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik heb medelijden met je.’
Janacek staarde hem verbaasd aan. ‘Medelijden met mij?’
‘Vind je niet dat je medelijden verdient? Kijk eens om je heen!’
‘Pas op,’ waarschuwde Janacek hem. ‘Spot niet te veel met me, t’Larien, anders zal ik eens proberen of je mans genoeg bent die laser af te vuren die je zo onhandig vasthoudt.’
‘Niet doen, Garse,’ zei Dirk. ‘Alsjeblieft. Ik heb je hulp nodig.’
Janacek lachte, hij wierp zijn hoofd naar achteren en bulderde het uit.
Toen hij uitgelachen was, vertelde Dirk hem alles wat er gebeurd was sinds Vikary Myrik Braith in Uitdaging had gedood. Janacek luisterde zonder te bewegen, zijn armen stevig gekruist voor zijn naakte, met littekens overdekte borstkas. Hij lachte nog eens toen Dirk hem zijn conclusies over Ruark meedeelde. ‘De manipulators van Kimdiss,’ pruttelde hij. Dirk liet hem pruttelen en maakte zijn verhaal af.
‘Zo, en?’ vroeg Janacek toen Dirk uitgesproken was. ‘Waarom denk je dat mij dat allemaal zou interesseren?’
‘Omdat ik niet dacht dat je Jaan als een beest door de Braiths zou laten opjagen, vermoed ik,’ zei Dirk.
‘Hij heeft een beest van zichzelf gemaakt.’
‘In de ogen van de Braiths wel, veronderstel ik,’ antwoordde Dirk. ‘Ben jij een Braith?’
‘Ik ben een Kavalaar.’
‘Zijn alle Kavalaren dan nu hetzelfde?’ Hij gebaarde naar het stenen hoofd van de waterspuwer dat in de haard lag. ‘Ik zie dat je ook al op trofeeën uit bent, net als Lorimaar.’
Janacek zei niets. Zijn ogen waren heel hard.
‘Misschien vergis ik me,’ zei Dirk, ‘Maar toen ik hier binnenkwam en dit allemaal zag, gaf het me te denken. Ik kreeg de indruk dat je misschien toch wat menselijke gevoelens koesterde voor de man die je teyn was. Ik herinnerde me dat je mij eens vertelde dat jij en Jaan een band hadden, sterker dan ik ooit had gekend. Dat zal dan wel een leugen zijn geweest.’
‘Het was de waarheid. Jaan Vikary heeft onze band verbroken.’
‘Gwen heeft alle banden tussen ons al jaren geleden verbroken,’ zei Dirk. ‘Maar ik kwam toen ze mij nodig had. Oh, het bleek dat ze mij niet echt nodig had, en voor een deel kwam ik ook om egoïstische redenen. Maar ik kwam wel. Dat kun je mij niet afnemen, Garse. Ik heb mijn belofte gehouden.’ Hij wachtte even. ‘En ik zou niemand op haar laten jagen, als ik ze tegen kon houden. Wij waren blijkbaar verbonden door iets wat heel wat sterker was dan jullie Kavalaanse ijzer-en-vuur.’
‘Je kunt zeggen wat je wilt, t’Larien, maar je woorden veranderen niets. Het idee dat jij je aan beloften houdt, is belachelijk. Wat is er terechtgekomen van je beloften aan Jaan en mij?’
‘Die heb ik gebroken,’ zei Dirk snel. ‘Dat weet ik. Dus zijn jij en ik quitte, Garse.’
‘Ik heb niemand verraden.’
‘Jij laat degenen die je het naast stonden in de steek. Gwen, die je cro-betheyn was, en van je hield en je haatte, allemaal tegelijk. En Jaan, je dierbare teyn.’
‘Ik heb ze niet verraden,’ zei Janacek fel. ‘Gwen heeft mij en het jade-en-zilver dat ze droeg, verraden vanaf de dag dat ze bij ons kwam. Jaan overtrad alle regels van fatsoen door de manier waarop hij Myrik doodde. Hij negeerde mij en hij negeerde de verplichtingen van ijzer-en-vuur. Ik ben hen geen van beiden meer iets verschuldigd.’
‘Nee, hè, dat ben je inderdaad niet, hè?’ Onder zijn shirt voelde Dirk het fluister juweel hard tegen zijn huid drukken. Het overstelpte hem met woorden en herinnering, met een idee van de man die hij eens was geweest. Hij was heel kwaad. ‘En daarmee is alles afgedaan? Je bent ze niets verschuldigd, dus wat kan het je schelen? Al die verdomde Kavalaanse verbonden van jullie houden al met al dus niet méér in dan schuld en verplichting. Tradities, oude wijsheden van de vestiging, zoals de duelleer-code en het jagen op drogmensen. Denk er verder niet over na, volg ze maar stomweg. Wat één ding betreft had Ruark gelijk: niemand van jullie weet wat liefde is, uitgezonderd Jaan misschien, en zelfs daar ben ik niet zeker van. Wat zou hij verdomme gedaan hebben als Gwen zijn armband niet had gedragen?’
‘Hetzelfde!’
‘O ja? En jij dan? Zou jij Myrik hebben uitgedaagd, alleen maar omdat hij Gwen verwondde? Of was het omdat hij je jade-en-zil-ver beschadigde?’ snoof Dirk. ‘Misschien zou Jaan hetzelfde hebben gedaan, maar jij niet, Janacek. Je bent net zo’n echte Kavalaar als Lorimaar, net zo bot als Chell of Bretan. Jaan probeerde zijn volk op een hoger peil te brengen, maar ik denk dat jij alleen meedeed om het avontuur en dat je geen seconde in zijn idealen geloofde.’ Hij rukte Janaceks laser uit zijn gordel en smeet hem met zijn vrije hand door de kamer. ‘Hier,’ schreeuwde hij, terwijl hij zijn geweer liet zakken. ‘Ga je gang en schiet een drogmens neer!’