Выбрать главу

Een tweede mogelijkheid was om ze plotseling te overvallen, zonder waarschuwing, en er zoveel mogelijk te doden. Maar ik ben nog niet zo diep gezonken om dat idee serieus te overwegen. Zelfs wat Jaan met Myrik heeft gedaan zou nog heilig zijn, bij zo’n misdaad vergeleken.

Het zou natuurlijk het beste zijn als we er konden landen, Jaan opsporen en hem veilig en in het geheim weghalen. Maar daar zie ik weinig kans toe. De Braiths hebben honden. Wij niet. Het zijn voortreffelijke jagers en speurders, vooral Pyr Braith Oryan en Lorimaar hoog-Braith zelf. Ik ben minder bedreven en aan jou heb ik niets. De kansen zijn groot dat ze Jaan eerder zouden vinden dan wij.’

‘Ja,’ zei Dirk. ‘Dus?’

‘Ik ben toch al een valse Kavalaar door Jaan te helpen,’ zei Janacek op lichtelijk bezorgde toon. ‘Dus zal ik nog maar een tikje valser zijn. Daar ligt onze beste kans. We vliegen openlijk naar hun kamp en ik lever jou uit, net zoals ik zei. Als ik dat doe, zouden ze me moeten vertrouwen, al is het ook met tegenzin. Dan zal ik deelnemen aan de jacht en alles doen wat ik kan, behalve moorden. Misschien kan ik een ruzie uitlokken en sommigen van hen uitdagen tot een duel, op zo’n manier dat het niet lijkt of ik Jaan Vikary bescherm.’

‘Je zou kunnen verliezen,’ merkte Dirk op.

‘Dat is zeker waar. Ik zou kunnen verliezen. Maar ik denk het niet. In een duel van man tegen man is alleen Bretan Braith een echt gevaarlijke tegenstander en hij en zijn teyn zijn niet bij de jagers, als jij alle luchtwagens hebt gezien. Lorimaar is ervaren, maar Jaan heeft hem in Uitdaging verwond. Pyr is snel en vecht heel goed met zijn kleine stok, maar niet met een zwaard of een laserwapen. De anderen zijn oude mannen en zwakkelingen. Ik zou niet verliezen.’

‘En als je hen niet tot een duel kunt uitlokken?’

‘Dan kan ik in de buurt blijven als ze jacht op Jaan maken.’

‘En dan?’

‘Ik weet het niet. Maar ze zullen hem niet krijgen. Dat beloof ik je, t’Larien. Ze krijgen hem niet.’

‘En wat gebeurt er ondertussen met mij?’

Janacek keek opnieuw naar hem en weer namen de blauwe ogen hem nadenkend op. ‘Je zult in groot gevaar zijn,’ zei de Kavalaar, ‘maar ik denk niet dat ze je onmiddellijk zullen doden, en zeker niet als ik je geboeid en hulpeloos aan hen overlever. Ze zullen op je willen jagen. Pyr zal je mogelijk voor zich opeisen. Ik hoop dat ze je lossnijden, je uitkleden en je het bos injagen. Als sommigen van hen liever op jou jagen, zullen er minder achter Jaan aan gaan. Er is ook nog een andere mogelijkheid. In Uitdaging maakten Pyr en Bretan bijna ruzie om je. Mocht Bretan zich alsnog bij de jagers voegen, dan is het waarschijnlijk dat ze hun meningsverschil hervatten. Daar kunnen wij alleen maar voordeel bij hebben.’

Dirk glimlachte. ‘Uw vijand heeft een vijand,’ zei hij sardonisch.

Janacek grijnsde. ‘Ik ben geen Arkin Ruark,’ zei hij. ‘Ik zal je helpen, als ik kan. Voordat we het kamp van de Braiths binnengaan, dalen we af — heimelijk en in het donker, als dat lukt — naar die vernielde luchtwagen die je hebt gezien, dat uitgebrande vuur. We verstoppen je laser in het wrak. Daarna, als ze je touwen losgesneden en je naakt het bos ingejaagd hebben, kun je het wapen ophalen en er hopelijk je achtervolgers mee verrassen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Je leven kan ervan afhangen hoe snel en recht je kunt rennen, en hoe trefzeker je kunt schieten.’

‘En of ik kan doden,’ vulde Dirk aan.

‘En of je kunt doden,’ stemde Janacek in. ‘Ik kan je geen betere kansen bieden, t’Larien.’

‘Ik accepteer de kansen die je biedt,’ zei Dirk. Ze vlogen lange tijd in stilte verder. Maar toen de zwarte pieken van de bergrug eindelijk achter hen lagen, Janacek alle lichten van de luchtwagen had gedoofd en aan een langzame, voorzichtige afdaling begon, draaide Dirk zich nog eenmaal naar hem toe en vroeg: ‘Wat zou je gedaan hebben als ik had geweigerd het bedrog met je mee te spelen?’

Garse Janacek draaide zich met een ruk opzij in zijn stoel en legde zijn rechterhand op Dirks arm. De nog aanwezige gloeistenen lichtten flauwtjes op in het ijzer van zijn armband. ‘De band van vuur-en-ijzer is sterker dan welke verbintenis ook,’ zei de Kavalaar met plechtige stem, ‘veel sterker dan enige band van voorbijgaande dankbaarheid. Als je je medewerking had geweigerd, t’Larien, zou ik je tong uit je mond gesneden hebben, zodat je de Braiths niets over mijn plannen had kunnen vertellen, en ik zou doorgezet hebben. Graag of niet, je zou je rol gespeeld hebben. Begrijp me goed, t’Larien, ik heb geen hekel aan je, hoewel je daar meermalen om gevraagd hebt. Soms merkte ik zelfs dat ik je wel mocht, voor zover een IJzerjade iemand die niet van zijn vestiging is, aardig kan vinden. Ik zou je geen pijn gedaan hebben uit kwaadaardigheid. Maar ik zou het wel gedaan hebben. Want ik heb zorgvuldig over mijn plannen nagedacht, en wat ik ga doen is de beste manier om Jaan Vikary te helpen.’

Terwijl hij sprak, was er op zijn gezicht geen spoor van een glimlach te zien. Bij uitzondering maakte hij nu eens geen grapje.

Dirk kreeg niet lang de tijd om over Janaceks woorden na te denken. Ze vielen door de nacht omlaag als een onwaarschijnlijk lichte keisteen en fladderden als een schim boven de toppen van de wurgers. Het wrak smeulde nog steeds met een gedempt oranje gloed (het licht sijpelde uit het binnenste van een verkoolde, omgevallen boom) en een waas van rook versluierde de omtrek ervan. Janacek hing boven de puinhoop, opende een van de grote, bepantserde deuren en smeet het lasergeweer op de bosgrond, een paar meter lager. Op Dirks aandringen gooide hij de Braith-jas die Dirk had gedragen erachteraan; het bont en het stevige leer zouden voor een man die naakt door de bossen rent, een geschenk uit de hemel zijn.

Daarna stegen ze weer loodrecht op, tot hoog in de lucht, en Garse bond Dirks handen en voeten vast, de dunne koorden strak en pijnlijk, zodat zijn bloedcirculatie afgekneld dreigde te worden en het er heel echt uitzag. Nadat hij zijn koplampen en landingslichten had aangedaan vloog Janacek de luchtwagen in de richting van de lichtcirkel.

De honden waren aangelijnd en sliepen aan de waterkant, maar ze werden wakker toen de vreemde luchtwagen daalde. Janacek landde temidden van hun wilde gehuil. Er was maar één Braith op, de broodmagere jager wiens ongekamde zwarte haar recht overeind stond, zo stijf alsof het boven een houtskoolvuurtje geroosterd was. Pyrs teyn, wist Dirk, hoewel hij zijn naam niet kende. De man zat met de honden bij een laag kampvuur, een lasergeweer naast zich, maar krabbelde snel overeind toen ze naar beneden kwamen.

Janacek ontsloot opnieuw de massieve deur, zwaaide hem open en liet de koude nachtwind de warme cabine binnenwaaien. Hij trok Dirk overeind, duwde hem ruw naar buiten en dwong hem in het koude zand te knielen.

‘IJzerjade,’ zei de man die de wacht hield op ruwe toon. Zijn kethi waren intussen begonnen zich te verzamelen. Ze kwamen uit hun slaapzakken of uit de luchtwagens tevoorschijn.

‘Ik heb een cadeau voor je,’ zei Janacek, zijn handen op zijn heupen. ‘Een aanbieding van IJzerjade aan Braith.’

Er waren zes jagers, zag Dirk toen hij opkeek vanaf de plaats waar hij geknield zat; hij herkende ze allemaal van Uitdaging. De kale, forse Pyr had buiten geslapen bij zijn teyn-, hij was er het eerst. Kort daarop stonden Roseph hoog-Braith en zijn rustige, gespierde kameraad naast hen. Ook zij hadden op de grond geslapen naast hun luchtwagen. Het laatst verscheen Lorimaar hoog-Braith Arkellor, de linkerkant van zijn borst met donker verband omwikkeld. Langzaam kwam hij uit zijn gewelfde rode luchtwagen naar buiten, leunend op de arm van de dikke man die hem daarvoor al had vergezeld. Alle zes verschenen ze zoals ze hadden geslapen, geheel gekleed en bewapend.

‘Het geschenk,’ zei Pyr, ‘wordt op prijs gesteld, IJzerjade.’ Hij droeg een laserwapen aan een zwart metalen gordel, maar zijn stok ontbrak; zonder die stok zag hij er bijna incompleet uit.