Выбрать главу

Er was geen spoor van de met bont gevoerde leren jas die hij en Garse hier hadden laten vallen. Dirk sleepte zich over de kille romp van de luchtwagen heen en klom in de overschaduwde muil. Daarbij bezeerde hij zich aan een scherp metalen uitsteeksel, maar merkte het nauwelijks; een schram meer of minder, wat deed het er nog toe? Hij ging zitten en wachtte, beschut tegen de wind. Hij hoopte dat hij zo verborgen was voor zowel de banshee als de Braiths. Het bloed op de meeste van zijn wonden leek te zijn gestold, constateerde hij dof. Hij bloedde tenminste nog maar af en toe, hier en daar. Maar de bruine korsten die zich gevormd hadden, zaten allemaal vol vuil en hij vroeg zich af of hij iets moest doen om infecties te voorkomen. Maar het leek van geen belang; hij zette de gedachte van zich af en hield zijn geweer wat steviger vast in de hoop dat de jagers gauw hier zouden zijn.

Waar bleven ze toch? Misschien waren ze bang de banshee te storen; dat zou een zinnige verklaring zijn. Hij ging in de koude as liggen met zijn hoofd op zijn arm en probeerde niet de denken, niets te voelen. Zijn voeten waren een pure foltering. Onhandig probeerde hij ze in de lucht te steken zodat ze nergens mee in aanraking kwamen. Dat hielp wel iets, maar hij had de kracht niet om het lang vol te houden. Zijn arm bonsde op de plaats waar de Braithhond hem had gebeten. Een poosje wenste hij vurig dat de pijn zou ophouden, dat zijn hoofd niet zo vreselijk zou blijven tollen. Toen veranderde hij van gedachte. De pijn, bedacht hij, was waarschijnlijk het enige wat hem bij bewustzijn hield. En als hij nu in slaap viel zou hij waarschijnlijk nooit meer wakker worden.

Hij zag de Dikke Duivel boven het bos hangen, de bloedige schijf half verduisterd door een netwerk van blauwzwarte takken. Vlakbij straalde heel helder een enkele, gele zon, een kleine vonk aan het firmament. Hij knipoogde ernaar. Ze waren oude vrienden.

Het geluid van Braithhonden bracht hem weer bij de les. Tien meter verderop doken de jagers gretig van tussen de bomen op. Niet zo dichtbij als hij had verwacht. Natuurlijk, dacht hij, ze waren om de wurgbomen heen gelopen in plaats van zich er een weg doorheen te banen. Pyr Braith was bijna onzichtbaar, net zo blauwzwart als de boom waar hij voor stond, maar Dirk zag zijn beweging en de stok die hij in zijn ene hand hield, en ook de blinkend zilveren werpspies, groter dan hijzelf, in zijn andere hand. Zijn teyn liep een paar passen voor hem uit met twee honden aan korte kettingen; de honden blaften wild en trokken hem mee, zodat hij bijna op een sukkeldrafje liep. Een derde hond liep los naast hem en stoof op de vernielde luchtwagen af, zodra hij uit het onderhout tevoorschijn kwam.

Dirk, die op zijn buik tussen de as en de vernielde instrumenten in het wrak lag, vond alles plotseling onvoorstelbaar belachelijk. Pyr hief zijn zilveren werpspies boven zijn hoofd en begon te rennen; hij was er zeker van dat hij zijn prooi eindelijk had gevonden. Maar hij had geen laser en Dirk wel. Grinnikend en licht in het hoofd hief Dirk zijn geweer op en richtte zorgvuldig.

Terwijl hij vuurde kwam er een herinnering in hem op, even plotseling en venijnig als de lichtpuls die uit de laser flitste. Nog kort geleden had Janacek met een streng gezicht schouderophalend gezegd: Je leven kan ervan afhangen hoe hard en recht je kunt rennen en hoe trefzeker je kunt schieten. En Dirk had eraan toegevoegd: ‘En of ik kan doden.’ Dat doden was hem toen verschrikkelijk belangrijk voorgekomen; het had veel moeilijker geleken dan eenvoudig weg te rennen.

Hij grinnikte weer. Het rennen was juist erg moeilijk geweest. Het doden was de gewoonste zaak van de wereld, het was bijna makkelijk.

De messcherpe laserstraal hing meer dan een seconde in de lucht en trof Pyr recht in zijn omvangrijke maag toen hij naar de romp van het toestel toerende. De Braith struikelde en viel op zijn knieën. Zijn mond hing een tel lang lachwekkend open voordat hij op zijn gezicht viel en Dirk hem niet meer zag. De lange, zilveren lans die hij vast had gehouden, bleef in de omgewoelde grond steken, heen en weer zwiepend in de wind.

Pyrs zwartharige kameraad liet de ketting die hij in zijn hand hield los en scheen te verstarren toen zijn teyn neerviel. Dirk verschoof de laser een klein eindje en vuurde nog eens, maar er gebeurde niets; de vijftien tellen die het wapen nodig had om te recyclen waren nog niet om. Dat maakte het jagen tot een sport, herinnerde hij zich; op deze manier kreeg het wild een kans om te vluchten als je had gemist. Hij merkte dat hij weer moest grinniken.

De jager schrok op en liet zich plat neervallen. Hij rolde over de grond naar de lange geul die daar door de vleugel van de luchtwagen was getrokken. De loopgraaf in, op zoek naar zijn laser, dacht Dirk, maar die zal hij niet vinden.

De honden hadden de luchtwagen omsingeld en blaften naar hem zodra hij maar even verschoof of zijn hoofd optilde. Geen van de dieren probeerde binnen te komen om hem te doden. Dat was het werk van de jager. Dirk richtte zorgvuldig en schoot de hond die het dichtste bij was in de keel. Het beest zakte als een stuk dood vlees in elkaar en de andere twee maakten dat ze wegkwamen. Dirk hees zich op zijn knieën en kroop uit zijn schuilplaats. Hij probeerde te gaan staan, terwijl hij met een hand op de verwrongen vleugel steunde. De wereld tolde voor zijn ogen. Felle, vlijmende pijnscheuten trokken door zijn benen omhoog en hij merkte dat hij helemaal geen gevoel meer in zijn voeten had. Maar toch wist hij op de been te blijven.

Hij hoorde iets roepen, iets in het Oud-Kavalaans; Dirk kende het woord niet. De enorme honden stonden stil, de een na de ander, hun natte, rode bekken wijd open en grauwend. En uit zijn ooghoeken zag hij de jager opduiken, twee meter van hem af, zijn mes al in de aanslag. Een van zijn lange armen zwiepte het met een zijwaartse beweging weg en het ketste af van de vleugel van de luchtwagen waar Dirk tegen leunde. Intussen had de man zich al omgedraaid en rende. En daar was de dichtstbijzijnde hond, in de lucht. Dirk liet zich vallen en bracht het geweer omhoog. De slagtanden hapten naar hem, misten, maar het lichaam van het beest kwakte tegen hem aan, zodat hij tolde op zijn benen, en toen zat het boven op hem in het stof. Op een of andere manier vond hij de trekker. Een korte lichtstraal, de geur van nat, brandend haar en een afschuwelijk gejank. De hond hapte nog eens naar hem, zwakjes, stikkend in zijn eigen bloed. Dirk duwde het karkas van zich af en werkte zich op één knie omhoog. De Braith had Pyrs lichaam bereikt en bracht de lange, zilveren werpspies omhoog. De ketting van de andere hond was aan een onregelmatig uitsteeksel van het wrak blijven hangen. Toen Dirk overeind kwam, jankte het dier en deed een uitval, en heel de enorme, uitgebrande romp van de luchtwagen leek enigszins te schudden en te bewegen, maar de hond zat nog vast.

De zwartharige jager had de zilveren spies. Dirk richtte zijn laser en vuurde; de straal was ernaast, maar een seconde is lang genoeg en Dirk zwiepte het geweer fel heen en weer, van rechts naar links en van links naar rechts.

De man viel precies op het moment dat hij zijn wapen losliet. Het zeilde een paar meter door de lucht, stuiterde van de verwrongen vleugel af en drong in de grond, waar het heen en weer zwiepte in de wind. Dirk zwaaide nog steeds met zijn laser, links, rechts, links, rechts, nog lang nadat de jager was gevallen en het licht was gedoofd. Ten slotte was het geweer opgeladen en pulseerde het weer een seconde, maar het verbrandde alleen maar een rij wurgbomen. Dirk schrok op en liet de trekker los, en het wapen viel op de grond. De hond die nog steeds vastzat, gromde en viel uit. Dirk staarde het dier met open mond en bijna zonder begrip aan. Toen grinnikte hij weer. Hij ging op zijn knieën zitten, vond de laser en begon in de richting van de Kavalaren te kruipen. Het kostte hem vreselijk veel tijd. Zijn voeten deden zeer. Zijn arm ook, daar waar hij gebeten was. Eindelijk werd de hond stil, maar helemaal stil werd het niet. Dirk hoorde gehuil, een aanhoudend, zacht gejammer.