Een van de wagens — Lorimaars gewelfde vehikel — werd door een hond bewaakt die met een lange ketting aan de deur vastgebonden was. Het beest lag ernaast, maar stond op toen Dirk naderde, ontblootte zijn tanden en gromde naar hem. Hij merkte dat hij moest lachen, wild en waanzinnig. Hij had gelopen, die hele lange weg, gelopen en gelopen en gelopen, en hier was een hond die aan een luchtwagen vastzat en tegen hem gromde. Daar had hij zich nog geen halve meter voor hoeven te verplaatsen.
Hij liep behoedzaam buiten het bereik van de hondenketting om naar Janaceks wagen, klom erin en sloot de zware deur vanbinnen af. De cabine was donker, bedompt en nauw. Na het zo lang koud gehad te hebben, had hij het nu bijna onaangenaam warm. Hij was het liefst gaan liggen om te slapen. Maar eerst dwong hij zichzelf het voorraadkastje te doorzoeken. Hij vond een verbandtrommel, haalde die eruit en maakte hem open. De trommel zat vol met pillen, verband en sprays. Hij wilde dat hij eraan gedacht had tegen Janacek te zeggen dat hij behalve de laser ook de verbandtrommel bij het wrak achter moest laten. Hij besefte dat hij beter naar buiten kon gaan om zich grondig in het meer te wassen en al het vuil uit zijn wonden te spoelen voordat hij ze probeerde te verbinden, maar op dit moment kwam de massieve bepantserde deur hem te zwaar voor om te openen. Hij trok zijn laarzen, zijn jasje en zijn shirt uit en besproeide zijn gezwollen voeten en zijn linkerarm met een poeder dat verondersteld werd infecties te voorkomen, of te bestrijden of zoiets. Hij was te moe om de gebruiksaanwijzing grondig te lezen. Toen bekeek hij de pillen. Hij nam twee koortstabletten, vier pijnstillers en twee antibioticacapsules, die hij allemaal droog innam omdat hij geen water bij de hand had.
Daarna ging hij op de metalen vloerplaatsen liggen, tussen de stoelen. Onmiddellijk sliep hij in.
Hij ontwaakte met een droge mond, trillend en bloednerveus, een bijwerking van de pillen. Maar hij kon weer denken en zijn voorhoofd was koel (hoewel bedekt met klam zweet) toen hij er met de rug van zijn hand overheen streek. Zijn voeten waren minder pijnlijk geworden. De zwelling van zijn arm was ook wat afgenomen, al was die nog steeds dikker dan normaal en tamelijk stijf. Hij trok het shirt weer aan, vol brandplekken en stijf van het bloed, en daaroverheen zijn jasje. Toen pakte hij de verband-trommel en ging naar buiten.
Het was avond; de hele westelijke hemel was rood met oranje en twee kleine, gele zonnen schenen fel tegen de achtergrond van de zonsondergang. De Braiths waren niet teruggekomen. Jaan Vikary, gewapend, gekleed en ervaren, wist blijkbaar veel beter hoe hij moest vluchten dan Dirk.
Hij liep door het zand naar het meer. Het water was nogal koud, maar daar raakte hij vlug aan gewend en de modder welde verzachtend tussen zijn tenen op. Hij kleedde zich uit, dompelde zijn hoofd onder en waste zich. Toen opende hij de verbandtrommel en deed alles wat hij eigenlijk eerder had moeten doen. Hij maakte de wonden aan zijn voeten grondig schoon en verbond ze voor hij weer in Pyrs laarzen stapte. Daarbij behandelde hij de ergste van zijn wonden met een desinfecterend middel en de ontstoken beet in zijn arm met een zalf die allergische reacties heette te beperken. Hij slikte weer een handvol pijnstillers en spoelde ze deze keer weg met fris water dat hij uit het meer schepte.
Tegen de tijd dat hij zich weer had aangekleed, naderde de nacht met rasse schreden. De Braithhond lag bij Lorimaars luchtwagen aan een homp vlees te knagen, maar er was geen spoor van zijn bazen. Dirk liep voorzichtig om het dier heen naar de derde luchtwagen, de wagen van Pyr en zijn teyn. Hij was tot de conclusie gekomen dat hij zich relatief ongestraft meester kon maken van hun voorraden; als de andere Braiths in een leeg kamp terugkwamen, zouden ze er nooit achter komen dat er iets weg was.
Daarbinnen vond hij een hele voorraad wapens: vier lasergeweren met de bekende witte wolfskop, een paar duelleerzwaar-den, messen, een zilveren werpspies van tweeënhalve meter lengte en daarnaast een lege haak. Tevens twee pistolen, achteloos op een zitting geworpen. Hij vond ook nog een afsluitbaar kastje met schone kleren en maakte daar dankbaar gebruik van; zijn gehavende plunje stopte hij weg, uit het zicht. De kledingstukken pasten slecht, maar voelden prettig aan. Hij voorzag zich van een riem van messing, een van de lasergeweren en een jas van kameleonstof tot op zijn knieën.
Toen hij de jas van zijn plaats haalde, ontdekte Dirk daarachter nog een opbergruimte. Die maakte hij open. Er stonden vier welbekende laarzen in, en Gwens luchtschuivers. Pyr en zijn teyn hadden die blijkbaar als buit voor zich opgeëist.
Dirk glimlachte. Het was nooit zijn bedoeling geweest een luchtwagen te stelen; de kans dat de jagers het meteen zouden opmerken was te groot, vooral als ze overdag voorbij zouden vliegen. Maar anderzijds trok het vooruitzicht om weer te moeten lopen, hem ook niet erg aan. De schuivers waren de juiste oplossing. Snel verwisselde hij zijn laarzen voor het grotere paar, maar toen hij zijn verbonden voeten erin had gestoken kon hij de veters niet meer vastmaken.
Er zat een kleine voedselvoorraad in het kastje waarin de schuivers hadden gelegen; proteïnerepen, gedroogd vlees aan stokjes en een stukje oude kaas. Dirk at de kaas op en stopte de rest in een rugzak, samen met de tweede luchtschuiver. Hij bond een kompas om zijn rechterpols, zwaaide het pak over zijn schouders en klom naar buiten om de zilverkleurige metalen schuiverplaat op het zand uit te spreiden.
Het was helemaal donker. Zijn baken van de vorige nacht, de ster van Hoog Kavalaan, straalde helderrood en eenzaam boven het bos. Dirk zag het en glimlachte. Vannacht hoefde de ster hem niet tot gids te dienen; hij ging ervan uit dat Jaan Vikary rechtstreeks naar Kryne Lamiya zou gaan, in de tegenovergestelde richting. Maar toch leek de ster een vriend.
Hij nam een pas geladen lasergeweer, tikte het stuurapparaat-je in zijn handpalm aan en steeg op. Achter hem stond de Braithhond op en begon te huilen.
Hij vloog de hele nacht door, een paar meters boven de boomtoppen, waarbij hij van tijd tot tijd zijn kompas raadpleegde en de sterren bestudeerde. Er was erg weinig te zien. Onder hem golfde het bos, eindeloos, zwart en geheimzinnig, met nergens vuren of lichten die de duisternis doorbraken. Soms leek het of hij stilstond, en hij moest denken aan zijn vorige tocht per luchtschuiver, door de verlaten ondergrondse van Worlorn.
De wind was zijn vaste begeleider; Dirk had hem hard in de rug en maakte dankbaar gebruik van de extra snelheid die dat opleverde. De wind ranselde zijn jaspanden tegen zijn benen aan en blies telkens opnieuw zijn lange haar in zijn ogen. Dirk hoorde hem suizen in het bos beneden hem; de soepele stammen gaven ritselend mee, de steviger exemplaren werden met kille, ruwe hand heen en weer geschud tot ook hun laatste bladeren afvielen. Alleen de wurgers leken onaantastbaar, maar daar waren er dan ook een heleboel van. De wind baande zich met een ijl, wild geluid een weg door de ineengestrengelde takken. Een passend geluid; dit was de wind van Kryne Lamiya, wist Dirk, geboren in de bergen, voortgestuwd door de weermachines van Schemerduister, op weg naar zijn bestemming. In de verte wachtten de witte torens, en de bevroren handen wenkten hem voort.
Er waren ook nog andere geluiden: gedreun in de bossen beneden, het krijsen van nachtelijke jagers, het ruisen van een smal riviertje, het donderend geraas van een waterval. Verscheidene keren hoorde Dirk het hoge gekwetter van boomspoken en zag hij de nietige gestalten van tak tot tak springen. Zijn oren en ogen werden vreemd gevoelig. Hij kwam over een groot meer en hoorde iets plonzen in het zwarte water, gevolgd door nog meer ge-plons. Ver weg langs de kust bracht een kort toeterend geblaas de nacht in beroering. En achter hem klonk een uitdagend antwoord; een langgerekt, klaaglijk gejammer. De banshee.
Dat geluid had hem beklemd toen hij het voor het eerst hoorde. Maar zijn angst verdween vlug. Toen hij naakt door het bos liep, had de banshee een vreselijke dreiging gevormd, de dood in vleugelgedaante. Nu had hij een geweer en een laserpistool en vormde het wezen nauwelijks een bedreiging meer. Het zou zelfs wel eens een bondgenoot kunnen zijn, peinsde hij. Het had eens zijn leven gered. Misschien zou het dat nog eens doen.