Die woorden leken Vikary te kalmeren. Hij knikte zwijgend.
‘Ik ben je gaan zoeken,’ ging Dirk verder, ‘toen je niet op tijd terug was. Gwen was ongerust. Ik wilde proberen je te helpen. Garse kreeg me te pakken en ontwapende me en leverde mij uit aan Lorimaar en Pyr. Hij zei dat ik een bloedgift was.’
‘Een bloedgift,’ herhaalde Vikary. ‘Hij was krankzinnig, t’Larien. Werkelijk waar. Garse IJzerjade Janacek was niet zo; hij was geen Braith, hij deed niet aan bloedgiften. Dat moet je geloven.’
‘Ja,’ zei Dirk. ‘Hij was helemaal in de war. Je hebt gelijk. Dat kon ik wel merken aan de manier waarop hij sprak. Ja!’ Hij had moeite om niet in tranen uit te barsten en vroeg zich af of dat te zien was. Het was alsof hij al Jaans angst en smart had overgenomen; de IJzerjade leek met de minuut resoluter en sterker te worden, terwijl het verdriet Dirk ongevraagd in de ogen sprong.
Vikary keek neer op het stille lichaam dat onder de bomen lag. ‘Ik zou om hem willen treuren, om wat hij was en om wat wij voor elkaar betekenden, maar daar is geen tijd voor. De jagers zitten met hun honden achter ons aan. We moeten opschieten.’ Hij knielde een ogenblik bij Janaceks lijk en hield een slappe, bloedige hand een ogenblik in de zijne. Toen kuste hij het geschonden overblijfsel van Garses gezicht op de lippen en streek met zijn vrije hand over het verkleefde haar.
Maar toen hij weer opstond, had hij de zwarte ijzeren armband in zijn vingers en Dirk zag dat Janaceks arm naakt was en voelde een plotselinge pijn. Vikary stak het lege ijzer in zijn zak. Dirk hield zijn tranen en zijn tong in bedwang en zei niets.
‘We moeten gaan.’
‘Laten we hem hier zo maar achter?’ vroeg Dirk.
‘Achterlaten?’ Vikary fronste zijn voorhoofd. ‘Oh, ik begrijp het. Bij de Kavalaren is begraven niet gebruikelijk, t’Larien. Wij laten onze doden achter in de wildernis. Dat is onze gewoonte, en als de dieren opeten wat wij achterlaten, schamen we ons daar niet voor. Leven moet leven voeden. Is het niet passender dat zijn sterke vlees kracht geeft aan het een of andere roofdier dat hem snel verslindt, dan aan een stel walgelijke maden en wormen?’
Dus lieten ze hem achter waar Vikary het lichaam had laten vallen, op een kleine open plek tussen het eindeloze, geelbruine struikgewas. Door het schemerdonkere onderhout baanden ze zich een weg in de richting van Kryne Lamiya. Dirk droeg zijn luchtschuiver en had moeite om Vikary’s snelle tempo bij te houden. Ze hadden pas enkele ogenblikken gelopen toen ze op een hoge steile richel van ruwe zwarte rots stuitten.
Toen Dirk de barrière bereikte, was Jaan al halverwege de top. Janaceks bloed was tot een bruine korst op Jaans kleren opgedroogd; Dirk kon de vlekken van beneden af goed zien. De rest van de kleren van de Kavalaar had een zwarte kleur aangenomen. Jaan klom behendig, zijn geweer op zijn rug gebonden. Hij verplaatste zijn handen zelfverzekerd van het ene houvast naar het andere.
Dirk spreidde het zilveren rooster van zijn luchtschuiver uit en vloog naar de top van de richel.
Hij was juist tot boven de hoogste takken van de wurgbomen gestegen, toen hij de korte schreeuw van de banshee hoorde, niet zo ver weg. Zijn ogen zochten de omgeving af, op zoek naar het grote roofdier. De kleine open plek waar ze Janacek hadden achtergelaten was van bovenaf gemakkelijk zichtbaar, een plek, niet ver weg, waar schemerig licht op viel. Maar Dirk kon het lichaam niet zien; het middelpunt van de open plek was een levende massa vechtende, gele lichamen. Terwijl hij toekeek, schoten kleine gestalten uit het bos in de omgeving toe om ook deel te nemen aan het feestmaal.
Vanuit het niets verscheen de banshee, en terwijl hij bewegingloos boven het vecht zweefde, stootte hij zijn vreselijke, langgerekte jammerklacht uit. Maar de boomspoken bleven elkaar fanatiek verdringen en sloegen geen acht op het geluid, maar haalden kwetterend met hun klauwen naar elkaar uit. De banshee liet zich vallen. Zijn schaduw viel op hen, zijn grote vleugels rimpelden zich en vouwden zich, en toen streek hij neer. Een ogenblik later was hij alleen en had hij zowel de spoken als het lichaam in zijn hongerige greep genomen. Dirk voelde zich merkwaardig opgelucht.
Maar slechts kort. Terwijl de banshee er loom bij lag, klonk er plotseling een scherp gekrijs en Dirk zag een kleine, vlugge flits omlaag schieten en op de banshee landen. Er volgde er nog een. En nog een. En toen minstens tien, allemaal tegelijk. Hij knipperde even met zijn ogen, en het leek wel of de spoken zich verdubbeld hadden. De banshee vouwde zijn grote driehoekige vleugels weer open en ze fladderden wat, zwakjes en onbeholpen. Maar hij steeg niet op. Het ongedierte was overal, bijtend en klauwend, en de banshee werd erdoor verzwaard en verscheurd. Op de grond gedrukt als hij werd, kon hij niet eens meer een angstaanjagende kreet laten horen. Hij stierf zwijgend, zijn maaltijd nog onder zijn lichaam geklemd.
Tegen de tijd dat Dirk zich op de top van de richel van zijn luchtschuiver ontdeed, was de open plek in het bos weer een deinende, gele massa, precies als daarvoor, en aan niets was te zien dat de banshee er ooit was geweest. Het was heel stil in het bos. Hij wachtte tot Jaan Vikary zich bij hem voegde. Samen vervolgden ze hun woordeloze tocht.
De grot was koud en donker en oneindig verstild. Uren verstreken onder de aarde, terwijl Dirk het kleine dansende licht van Jaan Vikary’s zaklantaarn volgde. Het licht voerde hem door kronkelende onderaardse tunnels, door galmende ruimten waar de duisternis nooit ophield, door benauwend smalle doorgangen waar ze zich op handen en voeten doorheen moesten wurmen. Het licht maakte zijn hele wereld uit; Dirk verloor elk gevoel voor tijd en afstand. Ze hadden elkaar niets te zeggen, hij en Jaan, dus zeiden ze niets; de enige geluiden waren afkomstig van hun schoenen die over stoffige rotsen schraapten en de sporadische, dreunende echo’s. Vikary kende zijn grot goed. Hij weifelde geen ogenblik, noch verdwaalde hij. Strompelend en kruipend baanden ze zich een weg door het geheime hart van Worlorn.
Op een glooiende heuvel doken ze op tussen de wurgbomen, in een nacht vol vuur en muziek.
Kryne Lamiya stond in brand. De benen torens krijsten een ontredderd lied van angst uit.
Overal in de bleke dodenstad hadden de vlammen vrij spel, laaiende schildwachten die door de straten heen en weer liepen. De stad glansde als een vreemde illusie in de golven van hitte en licht; ze leek een onwerkelijke oranje geestverschijning. Terwijl ze toekeken, brokkelde een van de slanke loopbruggen af en stortte in; eerst stortte het zwartgeblakerde middengedeelte in de grote vlammenzee, en de rest van de stenen overspanning volgde. Het vuur verteerde de brug en vlamde hoger op, knetterend en loeiend en niet verzadigd. Een gebouw in de buurt, door het vuur ondermijnd, zakte in een grote wolk van rook en vlammen in elkaar.
Driehonderd meter van de heuvel waarop zij stonden, hoog boven de wurgbossen, stond een krijtwitte toren als een opgeheven hand, nog onaangetast door de brand. Fel afgetekend tegen het gruwelijke licht leek hij echter als een levend wezen te bewegen, kronkelend en naar adem happend van de pijn.
Boven het brullen van de vlammen uit kon Dirk flauwtjes de muziek van Lamiya-Bailis horen. De symfonie van Schemerduister was verstoord en grondig veranderd; torens waren verdwenen, noten ontbraken en daardoor was het lied vol griezelige stilten, en het geknetter van de vlammen vormde een ritmisch contrapunt voor het gejammer, gezucht en gekreun. De winden van Schemerduister, die onophoudelijk van de bergen woeien en de Sirenenstad lieten zingen, diezelfde winden wakkerden de grote branden aan die nu aan Kryne Lamiya vraten, het dodenmasker van de stad verduisterden met as en roet en haar geboden om eindelijk stil te zijn.
Jaan Vikary haalde zijn lasergeweer van zijn rug. Zijn gezicht stond onaangedaan en vreemd; de weerschijn van de grote brand streek eroverheen. ‘Hoe...?’
‘De wolfswagen,’ zei Gwen.
Ze stond op een paar meter afstand, wat lager dan zij. Ze waren niet verbaasd haar te zien. Achter haar, onder de schaduw van een hangende blauwe weduwnaar aan de voet van de heuvel, ving Dirk een glimp op van Ruarks kleine gele luchtwagen.