Выбрать главу

Dan zou hij thuis zijn, bij Tika. Misschien zelfs samen met Raistlin. ‘Ik ga het nieuwe huis afbouwen,’ zei hij, en spijtig dacht hij aan alle tijd die hij had verspild.

Er verscheen een beeld voor zijn geestesoog. Hij zag zichzelf in hun nieuwe huis bij de open haard zitten, met Tika’s hoofd op zijn schoot. Hij zou haar alles vertellen over hun avonturen, ’s Avonds zou Raistlin bij hen komen zitten om te lezen of te studeren, gekleed in een wit gewaad...

‘Tika zal hier geen woord van geloven,’ zei Caramon bij zichzelf. ‘Maar dat geeft niet. Ze zal in elk geval de man terugkrijgen op wie ze ooit verliefd is geworden. En deze keer zal hij haar nooit meer verlaten, om wat voor reden dan ook!’

Hij zuchtte. Bijna kon hij haar rode lokken voelen die zich om zijn vingers krulden, hun glans zien in het licht van de open haard.

Die gedachten hielpen Caramon door de storm heen naar de arena. Hij trok het blok in de muur los dat door alle gladiatoren werd gebruikt als ze ’s nachts naar buiten wilden. (Arack was zich van het bestaan ervan bewust, maar de stilzwijgende overeenkomst was dat hij het door de vingers zou zien zolang het voorrecht niet werd misbruikt.) Natuurlijk was er niemand in de arena. Alle trainingen waren afgelast. Iedereen zat binnen te schuilen, vloekend op het slechte weer en weddenschappen aangaand over de vraag of het toernooi morgen wel of niet door zou gaan.

Aracks stemming was bijna net zo duister als de onweerslucht, en keer op keer telde hij de goudstukken die hem door de vingers zouden glippen als hij de Laatste Ronde, hét jaarlijkse sportevenement van Istar, moest aflassen. Hij probeerde zichzelf op te vrolijken met de gedachte dat hij hem goed weer had beloofd en dat hij het kon weten. Desalniettemin staarde hij somber naar buiten.

Vanachter het raam hoog in de toren van de arena zag hij dat Caramon door het gat in de stenen muur kroop. ‘Raag!’ Hij wees. Raag keek naar beneden, knikte begrijpend en wachtte met zijn reusachtige knuppel in de hand tot de dwerg zijn kasboeken had opgeborgen.

Caramon haastte zich naar de cel die hij met de kender deelde, popelend om hem alles te vertellen over Crysania en Raistlin. Maar toen hij binnenkwam, zag hij dat het kamertje leeg was.

‘Tas?’ zei hij vragend. Hij keek nog een keer om zich heen, voor het geval de kender ergens in de schaduw stond en hij hem over het hoofd had gezien. Maar een bliksemflits feller dan het daglicht verlichtte het interieur, en nog steeds was Tas nergens te bekennen.

‘Tas, kom tevoorschijn. Dit is niet het juiste moment voor spelletjes,’ beval Caramon streng. Ooit had Tas hem zo vreselijk laten schrikken dat het hem bijna zes jaar van zijn leven had gekost, door zich onder het bed te verstoppen en tevoorschijn te springen terwijl hij met zijn rug naar hem toe stond. De grote man stak een toorts aan, liet zich mopperend op handen en voeten zakken en keek onder het bed. Geen Tas.

‘Ik hoop dat die kleine dwaas niet naar buiten is gegaan met die storm,’ zei Caramon bij zichzelf. Zijn ergernis sloeg om in bezorgdheid. Dan wordt hij helemaal teruggeblazen naar Soelaas. Of misschien zit hij in de eetzaal op me te wachten. Misschien is hij bij Kiiri en Pheragas. Dat zal het zijn. Ik pak het instrument even en dan ga ik hen opzoeken...’

In zichzelf pratend liep Caramon naar de houten kist waar hij zijn wapenrusting in bewaarde. Hij maakte hem open en haalde het gouden kostuum eruit. De onderdelen gooide hij na een laatste minachtende blik op de grond. ‘Die rare spullen hoef ik in elk geval niet meer aan,’ zei hij opgelucht. ‘Hoewel...’ Hij grinnikte een beetje beschaamd. ‘Ik ben benieuwd hoe Tika zou reageren als ik ze aantrok. Wat zou ze lachen. Maar ik geloof dat ze het ook wel mooi zou vinden.’

Vrolijk fluitend haalde Caramon snel de kist leeg, waarna hij de rand van een nepdolk gebruikte om voorzichtig de valse bodem eruit te wippen die hij er zelf in had gemaakt. Het gefluit stierf op zijn lippen. De kist was leeg.

Wanhopig tastte Caramon de binnenkant van de kist af, ook al wist hij best hoe onwaarschijnlijk het was dat zo’n grote hanger als het magische instrument in een kier was verdwenen. Met een wild kloppend hart van angst krabbelde Caramon overeind en doorzocht de kamer. Hij scheen met de toorts in alle hoeken en gaten en keek nog een keer onder de bedden. Hij trok zelfs zijn stromatras uit elkaar en wilde net aan dat van Tas beginnen toen hem iets opviel.

Niet alleen de kender was weg, maar ook al zijn buidels, al zijn geliefde bezittingen. En zijn mantel.

Opeens snapte Caramon het. Tas had het instrument meegenomen. Maar waarom? Even had Caramon het gevoel dat hij door de bliksem was getroffen, want het plotselinge besef verspreidde zich met een verlammende schok van zijn brein naar zijn lichaam.

Tas was bij Raistlin geweest, dat had hij Caramon verteld. Maar wat deed Tas daar? Waarom was hij Raistlin gaan opzoeken? Opeens drong het tot Caramon door dat Tas het gesprek handig een andere kant op had gestuurd om daar niet over te hoeven praten.

Caramon kreunde. De nieuwsgierige kender had hem natuurlijk allerlei vragen gesteld over het instrument, maar hij leek altijd tevreden met Caramons antwoorden. Hij had er in elk geval nooit met zijn vingers aangezeten. Caramon keek regelmatig of het er nog lag, iets wat je uit gewoonte deed wanneer je een kamer of een huis deelde met een kender. Maar als Tas er nieuwsgierig genoeg naar was, zou hij ermee naar Raistlin zijn gegaan... Dat had hij in het verleden vaak genoeg gedaan met magische voorwerpen die hij had gevonden.

Of misschien had Raistlin Tas overgehaald om het instrument naar hem toe te brengen. Zodra hij het had, kon hij hen allemaal dwingen met hem mee te gaan. Was hij dit al die tijd van plan geweest? Had hij Tas voor de gek gehouden en Crysania misleid? De gedachten buitelden over elkaar in Caramons verwarde brein. Of misschien...

Opeens nam hij een besluit en kwam meteen in actie. ‘Tas!’ riep hij. ‘Ik moet Tas zien te vinden. Ik moet hem tegenhouden!’

Koortsachtig greep de grote man zijn drijfnatte mantel. Hij wilde net de deur uit stuiven, toen een reusachtige, donkere schaduw hem de weg versperde.

‘Uit de weg, Raag,’ grauwde Caramon, die in zijn bezorgdheid even helemaal vergat waar hij was.

Raag hielp het hem onmiddellijk herinneren door zijn enorme hand om Caramons schouder te klemmen. ‘Waar toe, slaaf?’

Caramon trachtte zich los te rukken uit de greep van de oger, maar die verstevigde gewoon zijn greep. Er klonk gekraak, en Caramon hapte naar adem van pijn.

‘Laat hem heel, Raag,’ klonk een stem ter hoogte van Caramons knieën. ‘Hij moet morgen nog vechten. Sterker nog, hij moet winnen.’

Raag duwde Caramon terug de kamer in, met hetzelfde gemak waarmee een volwassen man speels een kind de lucht in gooit. De grote krijger struikelde naar achteren en viel met een bons op de stenen vloer.

‘Je hebt het maar druk vandaag,’ zei Arack opgewekt, terwijl hij de cel binnenliep en op een van de bedden ging zitten.

Caramon ging rechtop zitten en wreef over zijn gekneusde schouder. Hij wierp een snelle blik op Raag, die nog steeds de deur blokkeerde. Arack praatte verder.

‘Je bent al een keer naar buiten gegaan in dit beestenweer, en nu wil je alweer weg?’ De dwerg schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee. Dat kan ik niet toestaan. Straks word je nog verkouden...’

‘Hé,’ zei Caramon met een flauwe grijns. Hij likte zijn droge lippen. ‘Ik was gewoon op weg naar de eetzaal om Tas te zoeken...’ Onwillekeurig kromp hij ineen toen buiten ergens de bliksem insloeg. Er klonk gekraak, en opeens was er de geur van brandend hout.

‘Laat maar. De kender is weg,’ zei Arack schouderophalend, ‘en ik heb de indruk dat hij niet meer terugkomt. Hij had al zijn spullen ingepakt.’

Caramon slikte en schraapte zijn keel. ‘Laat me dan naar hem op zoek gaan...’ begon hij.