Zoals Tasselhof Klisvoet graag zei, had hij in het Duisterwold met spoken gepraat, verschillende draken ontmoet (en er twee bereden), was hij heel dicht bij het vervloekte Shoikanbos gekomen (elke keer dat hij het verhaal vertelde, werd de afstand kleiner), had hij een drakenbol vernietigd en was hij persoonlijk verantwoordelijk geweest voor de nederlaag van de Koningin van de Duisternis (met een beetje hulp). Een dergelijke onweersbui, ook al was het dan een helse, daar werd hij echt niet bang van, laat staan dat hij er wakker van lag.
Het was heel eenvoudig gebleken om het magische instrument te pakken. Tas schudde zijn hoofd om Caramons naïeve trots omdat hij zo’n slimme bergplaats had bedacht. Tas had de grote man maar niet verteld dat zelfs een kender van drie de dubbele bodem in de kist zou hebben ontdekt.
Gretig haalde Tas het magische instrument uit de kist, en hij staarde er vol verwondering en verrukking naar. Hij was vergeten hoe mooi en sierlijk het was wanneer het was opgevouwen tot een ovale hanger. Hij kon zich bijna niet voorstellen dat hij er een instrument van kon maken dat zo’n groot wonder kon verrichten.
Haastig nam Tas in gedachten Raistlins instructies nog eens door. De magiër had ze hem nog maar een paar dagen geleden gegeven en had erop gestaan dat hij ze uit zijn hoofd zou leren. Met bijtend sarcasme had Raistlin gezegd dat Tas geschreven instructies prompt zou kwijtraken.
Ze waren niet zo moeilijk, en Tas kende ze al snel.
Het instrument was zo mooi dat Tas het uren zou hebben kunnen bewonderen. Maar hij had geen uren, dus stopte hij het haastig in een van zijn buidels, pakte zijn andere buidels (voor het geval hij iets tegenkwam wat de moeite van het meenemen waard was, of voor het geval iets hem tegenkwam), trok zijn mantel aan en draafde de kamer uit. Onderweg moest hij denken aan zijn laatste gesprek met de magiër, nog maar een paar dagen geleden.
‘“Leen” het voorwerp de avond tevoren,’ raadde Raistlin hem aan. ‘Dan zal de storm angstaanjagend zijn en bedenkt Caramon misschien opeens dat hij weg moet. Trouwens, terwijl het zo stormt, zal het gemakkelijker voor je zijn om onopgemerkt het vertrek binnen te glippen dat bekendstaat als het Heiligdom van de tempel, ’s Ochtends zal de storm gaan liggen, en dan zullen de Priesterkoning en zijn raadgevers met de processie beginnen. Dan gaan ze naar het Heiligdom, en daar zal de Priesterkoning de goden zijn eisen voorleggen.
Jij moet al in dat vertrek zijn, en op het moment dat de Priesterkoning uitgesproken is, moet je het instrument activeren…’
‘Maar hoe zal het instrument de Catastrofe dan tegenhouden?’ viel Tas hem gretig in de rede. ‘Zie ik dan een lichtstraal omhoogschieten naar de hemel of zo? Of wordt de Priesterkoning dan tegen de vlakte geslagen?’
‘Nee,’ antwoordde Raistlin zachtjes hoestend, ‘de Priesterkoning wordt niet, eh... tegen de vlakte geslagen. Maar je hebt gelijk wat het licht betreft.’
‘O, ja?’ Tas’ mond viel open. ‘Het was maar een gokje. Wat goed! Kennelijk krijg ik dat magische gedoe een beetje in de vingers.’
‘Ja,’ antwoordde Raistlin droogjes. ‘Maar goed, om verder te gaan waar ik was gebleven voordat ik werd onderbroken…’
‘Sorry, het zal niet weer gebeuren,’ zei Tas verontschuldigend, maar hij hield zijn mond toen hij Raistlins boze blik zag.
‘’s Nachts moetje het Heiligdom binnenglippen. Het gedeelte achter het altaar is afgeschermd met gordijnen. Als je je daar verstopt, zal niemand je vinden.’
‘Dan hou ik de Catastrofe tegen, ga terug naar Caramon en vertel hem er alles over. Dan ben ik een held...’ Tas zweeg toen er opeens een gedachte bij hem opkwam. ‘Maar hoe kan ik nou een held zijn als ik iets tegenhoud wat nog niet eens is begonnen? Ik bedoel, hoe zullen ze weten dat ik iets heb gedaan als ik niet…’
‘O, ze merken het heus wel,’ zei Raistlin zachtjes.
‘O, ja? Maar ik begrijp nog steeds niet... O, je zult het wel druk hebben. Ik kan zeker maar beter gaan? Goed dan. Hé zeg, als dit allemaal achter de rug is, ga je weg,’ zei Tas, die door Raistlin met een ferme hand op zijn schouder naar de deur werd gebracht. ‘Waar ga je naartoe?’
‘Waarheen ik wil,’ zei Raistlin.
‘Mag ik met je mee?’ vroeg Tas gretig.
‘Nee, jij bent in je eigen tijd te hard nodig,’ antwoordde Raistlin. Hij keek de kender met een heel vreemde blik aan, dat vond Tas op dat moment tenminste. ‘Om voor Caramon te zorgen.’
‘Ja, je zult wel gelijk hebben.’ De kender zuchtte. ‘Hij heeft echt iemand nodig die op hem let.’ Inmiddels waren ze bij de deur. Tas keek er even naar en wierp toen Raistlin een weemoedige blik toe. ‘Kun je me niet gewoon, zeg maar... ergens naartoe laten zoeven, zoals de vorige keer? Dat was hartstikke leuk...’
Raistlin onderdrukte een zucht en liet de kender naar een eendenvijver ‘zoeven’, tot Tas’ grote pret. Hij kon zich niet herinneren dat Raistlin ooit zo aardig tegen hem was geweest.
Het zal wel komen doordat ik de Catastrofe ga tegenhouden, besloot Tas. Hij is waarschijnlijk ongelooflijk dankbaar, maar weet niet goed hoe hij dat moet laten blijken. Of misschien mag hij helemaal niet dankbaar zijn, omdat hij slecht is.
Dat was een interessante gedachte waar Tas eens goed over nadacht terwijl hij de vijver uit waadde en druipend terugliep naar de arena.
Toen hij de avond voor de Catastrofe die niet zou plaatsvinden de arena verliet, moest hij er weer aan denken, maar zijn gedachten werden bruut onderbroken. Hij had zich niet gerealiseerd hoe hevig de storm was geworden en verbaasde zich enigszins over de kracht van de wind, die hem, zodra hij naar buiten stoof, letterlijk optilde en met zijn rug tegen de stenen muur van de arena smeet. Nadat hij even was blijven zitten om op adem te komen en te controleren of hij niets had gebroken, krabbelde de kender overeind en ging weer op weg naar de tempel, met het magische instrument stevig in zijn hand geklemd.
Deze keer had hij de tegenwoordigheid van geest om dicht bij de gebouwen te blijven, want hij ontdekte dat de wind daar niet zo hard op hem inbeukte. Lopen door die storm bleek een tamelijk opwindend avontuur te zijn. Eén keer sloeg vlak bij hem de bliksem in een boom, die helemaal aan diggelen werd geslagen. (Hij had zich vaak afgevraagd wat een ‘diggel’ nu eigenlijk was.) Even later schatte hij de diepte verkeerd in van het water dat door de straat stroomde en werd hij in hoog tempo meegesleurd. Dat was erg amusant en zou nog leuker zijn geweest als hij had kunnen ademen. Eindelijk dumpte het water hem nogal abrupt in een steegje, waar hij overeind wist te krabbelen en zijn reis kon vervolgen.
Tas vond het bijna jammer toen hij na al die avonturen de tempel wist te bereiken, maar hij hielp zichzelf eraan herinneren dat hij een belangrijke missie had en sloop via de tuin naar binnen. Daar was het, zoals Raistlin al had voorspeld, heel eenvoudig om op te gaan in de verwarring die de storm had veroorzaakt. Overal renden priesters heen en weer om water op te dweilen, glasscherven van gebarsten ramen op te vegen, uitgeblazen toortsen aan te steken en de lieden te troosten die de spanning niet langer aankonden.
Hij had geen idee waar het Heiligdom was, maar hij vond niets zo leuk als op onbekende plekken rondzwerven. Twee of drie uur (en enkele uitpuilende buidels) later kwam hij een vertrek tegen dat precies voldeed aan Raistlins beschrijving.
Het vertrek werd niet door toortsen verlicht, want op het moment was hij niet in gebruik, maar de bliksemflitsen verlichtten hem zo goed dat Tas duidelijk het altaar kon zien, met erachter de gordijnen waar Raistlin het over had gehad. Omdat hij inmiddels behoorlijk moe was, was Tas blij dat hij kon uitrusten. Nadat hij het vertrek had verkend en tot de slotsom was gekomen dat er niets interessants te vinden was, liep hij langs het altaar (ook al leeg) en dook weg achter de gordijnen. Hoe moe hij ook was, eigenlijk hoopte hij een of andere geheime grot aan te treffen waar de Priesterkoning heilige riten uitvoerde die niet voor de ogen van stervelingen bestemd waren.