Выбрать главу

Caramon slaakte een zucht. Die mogelijkheid had hij inderdaad overwogen – hij had die avond wel meer overwogen – maar hij had hem snel verworpen. Het belangrijkste was dat hij in leven zou blijven, in elk geval tot hij zeker wist dat Raistlin dood was. Daarna deed het er niet meer toe...

Arme Tika... Ze zou eindeloos op hem wachten, om op een dag wakker te worden in het besef dat hij niet meer thuiskwam.

‘Loop,’ gromde Raag.

Caramon zette zich in beweging en liep achter de oger aan de vochtige wenteltrap op die van de voorraadkelders naar de arena leidde. Hij schudde zijn hoofd en zette alle gedachten aan Tika van zich af. Die zouden mogelijk zijn vastbeslotenheid ondermijnen, en dat mocht niet gebeuren.

Raistlin moest dood. Het was alsof de bliksem gisteravond een deel van Caramons brein had verlicht waar het al die jaren donker was geweest. Eindelijk zag hij in hoe ver de ambitie en de machtswellust van zijn broer werkelijk reikten. Eindelijk hield hij op met excuses voor hem te verzinnen. Het stak hem, maar hij moest toegeven dat zelfs de zwarte elf Dalamar Raistlin veel beter kende dan hijzelf, zijn tweelingbroer.

Zijn liefde had hem verblind, en zo was het Crysania kennelijk ook vergaan. Caramon moest denken aan een uitspraak van Tanis. ‘Ik heb nog nooit meegemaakt dat iets wat uit liefde werd gedaan kwaad afliep.’ Caramon snoof. Nou, eens moest de eerste keer zijn, dat was een geliefde uitspraak van Flint geweest. De eerste keer... en de laatste.

Hoe hij zijn broer precies zou gaan doden, wist Caramon nog niet. Maar hij maakte zich geen zorgen. Hij voelde zich merkwaardig vredig vanbinnen. Hij dacht na met een helderheid en een logica die hem verbaasden. Hij wist dat hij het kon. En Raistlin zou hem niet kunnen tegenhouden, deze keer niet. De magiër zou zijn volle concentratie nodig hebben voor de tijdreisspreuk. Het enige wat Caramon mogelijk zou kunnen tegenhouden, was de dood zelf.

En daarom, hielp Caramon zichzelf grimmig herinneren, moet ik in leven blijven.

Stilletjes bleef hij staan, zonder een spier te vertrekken of een woord te zeggen, terwijl Arack en Raag hem moeizaam in zijn kostuum hesen.

‘Ik vind het maar niks,’ mompelde de dwerg meer dan eens tegen de oger terwijl ze Caramon aankleedden. Het kalme, emotieloze gezicht van de grote man maakte de dwerg nog nerveuzer dan een razende stier. De enige keer dat Arack een vonkje leven op dat stoïcijnse gezicht zag, was toen hij het zwaard aan zijn riem gespte. De grote man keek er even naar, zag dat het een nutteloos rekwisiet was en glimlachte verbitterd.

‘Hou hem in de gaten,’ beval Arack, en Raag knikte. ‘En hou hem bij de anderen vandaan tot hij de arena in gaat.’

Raag knikte nogmaals en leidde Caramon, wiens handen nog steeds gebonden waren, naar de gangen onder de arena, waar de anderen stonden te wachten. Kiiri en Pheragas wierpen Caramon een vluchtige blik toe toen hij binnenkwam. Kiiri trok haar lip op en wendde zich koeltjes af. Onbevreesd, zonder ook maar een spoor van een smeekbede in zijn ogen, beantwoordde Caramon Pheragas’ blik. Kennelijk was dat niet wat Pheragas had verwacht. Aanvankelijk leek de zwarte man van zijn stuk gebracht, maar na enkele gefluisterde woorden van Kiiri wendde ook hij zich af. Maar Caramon zag dat de man zijn schouders liet hangen en zijn hoofd schudde.

Op dat moment begon het publiek te schreeuwen, en Caramon richtte zijn blik op wat hij van de tribunes kon zien. Het was bijna middag en de Spelen zouden klokslag Hoge Wacht beginnen. De zon stond hoog aan de hemel, de toeschouwers – die eindelijk wat hadden geslapen – waren in groten getale toegestroomd en in opperbeste stemming. Er stonden enkele inleidende gevechten op het schema om het publiek op te warmen en de spanning op te voeren. Maar de ware attractie was de Laatste Ronde, waarin de kampioen zou komen bovendrijven, de slaaf die zijn vrijheid zou terugkrijgen, of – in het geval van de Rode Minotaurus – genoeg rijkdommen zou ontvangen om jaren van te kunnen leven.

Arack hield de eerste paar gevechten wijselijk levendig, luchtig en zelfs een tikje komisch. Voor de gelegenheid had hij enkele greppeldwergen laten aanrukken. Hij had ze echte wapens gegeven (waarmee ze natuurlijk helemaal niet konden omgaan) en de arena in gestuurd. De toeschouwers brulden van pret, en bij velen biggelden de tranen van het lachen over de wangen bij de aanblik van de greppeldwergen die over hun eigen zwaard struikelden, fel op elkaar instaken met het heft van hun dolk of zich omdraaiden en gillend de arena uit renden. Natuurlijk genoot het publiek nog niet half zoveel van het spektakel als de greppeldwergen zelf, die uiteindelijk alle wapens weggooiden en een moddergevecht begonnen. Ze moesten met dwang uit de arena worden verwijderd.

De toeschouwers applaudisseerden, maar nu begonnen velen goedmoedig, maar een tikje ongeduldig naar de hoofdattractie met hun voeten te stampen. Dat liet Arack even doorgaan, want hij was ervaren genoeg om te weten dat de opwinding op die manier alleen maar toenam. Hij had gelijk. Al snel schommelden de tribunes heen en weer onder het geweld van het klappende, stampende en scanderende publiek.

Zo kwam het dat niemand in het publiek de eerste aardschok voelde.

Caramon voelde hem wel, en zijn maag keerde om toen de grond onder zijn voeten begon te beven. Rillingen van angst liepen hem over de rug. Niet dat hij bang was te sterven. Hij was bang te sterven voordat hij zijn doel had bereikt. Met een bezorgde blik op de hemel probeerde hij zich alle legenden te herinneren die hij ooit over de Catastrofe had gehoord. Die had zich halverwege de middag voltrokken, meende hij zich te herinneren. Maar overal op Krynn hadden zich aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en allerlei andere afschuwelijke natuurrampen voorgedaan, nog voordat de vuurberg de stad Istar zo ver onder de grond beukte dat de zee naar binnen kon stromen om het gat te vullen.

Caramon zag weer levendig voor zich hoe het restant van deze verdoemde stad eruit had gezien, toen hun schip was meegezogen in de maalstroom van wat inmiddels bekendstond als de Bloedzee van Istar. De zee-elfen hadden hen gered, maar voor deze mensen was geen redding mogelijk. Opnieuw zag hij de beschadigde en verwoeste gebouwen voor zich. Zijn ziel deinsde er ontzet voor terug, en geschrokken besefte hij dat hij dat afschuwelijke beeld al die tijd op afstand had gehouden.

Ik heb nooit echt geloofd dat het zou gebeuren, realiseerde hij zich met een rilling van angst die leek te worden beantwoord door de bevende grond. Ik heb nog maar een paar uur, misschien zelfs minder. Ik moet hier weg! Ik moet Raistlin zien te bereiken!

Toen bedaarde hij. Raistlin verwachtte hem. Raistlin had hem nodig. Tenminste, hij had een ‘getrainde krijger’ nodig. Raistlin zorgde er wel voor dat hij ruim voldoende tijd had, tijd om te winnen en hem op te zoeken. Of tijd om te sterven en te worden vervangen.

Tot zijn onnoemelijke opluchting voelde Caramon dat de grond ophield met beven. Toen hoorde hij de stem van Arack, die in het midden van de arena de Laatste Ronde aankondigde.

‘Ooit streden ze samen, dames en heren, en zoals jullie allemaal weten, vormden ze de beste ploeg die we hier de laatste jaren hebben gezien. Menigmaal hebt u kunnen zien hoe ze hun leven op het spel zetten om een ploeggenoot te redden. Ze waren als broeders’ – Caramon kromp ineen bij het horen van dat woord – ‘maar nu zijn ze gezworen vijanden, dames en heren. Want als het aankomt op vrijheid, op rijkdom, op het winnen van de belangrijkste editie van alle Spelen, mag liefde geen rol spelen. Ze zullen alles geven, daar kunt u op vertrouwen, dames en heren. Dit is een gevecht op leven en dood tussen Kiiri de Sirene, Pheragas van Ergoth, Caramon de Overwinnaar en de Rode Minotaurus. Zij zullen deze arena hooguit tussen zes planken verlaten!’

Het publiek juichte en brulde. Ze wisten dat het allemaal nep was, maar ze vonden het heerlijk om zichzelf voor de gek te houden. Het gebrul werd luider toen de Rode Minotaurus de arena betrad, zoals altijd met een minachtende uitdrukking op zijn beestachtige gelaat. Kiiri en Pheragas wierpen een blik op hem, vervolgens op de drietand die hij in zijn hand had en tot slot op elkaar. Kiiri klemde haar hand stevig om haar dolk.