Weer voelde Caramon de grond beven. Toen riep Arack zijn naam. Het was tijd voor de Laatste Ronde.
Toen Tasselhof de eerste bevingen voelde, dacht hij even dat hij het zich inbeeldde, dat het een reactie was op die afschuwelijke woede die hen had overspoeld. Toen zag hij dat de gordijnen heen en weer wiegden en besefte hij dat het moment was aangebroken.
Activeer het instrument, zei een stemmetje in Tasselhofs hoofd. Zijn handen beefden toen hij naar de hanger keek en de instructies uit zijn geheugen opdiepte.
‘“De tijd is aan jou.” Eens even kijken, ik moet het voorste plaatje naar me toe keren. Zo. “Al reis je er dwars doorheen.” Dit plaatje van links naar rechts verschuiven. “Hij breidt zich uit.” Het achterste plaatje valt open en vormt twee schuiven, verbonden met staafjes... Het werkt!’ Opgewonden ging Tas verder. ‘“Tolt door de eeuwigheid.” Draai het bovenste deel aan mijn kant tegen de klok in weg van de onderkant. “Hinder zijn koers niet.” Zorg ervoor dat de ketting van de hanger nergens achter blijft haken. Zo, ja. Dan: “Pak begin en eind stevig vast.” De schijf aan weerszijden vastpakken. “Draai ze naar elkaar toe.” Zo dus, en: “Alles wat los is, zal vast zijn.” De ketting zal zich om het instrument wikkelen. Kijk nou! Het werkt, wat fantastisch! Ten slotte: “Het lot hangt boven je eigen hoofd.” Het instrument boven mijn hoofd houden en... Wacht eens even. Er klopt iets niet. Volgens mij hoort dit niet te gebeuren...’
Er viel een piepklein, met edelstenen bezet onderdeel van het instrument, boven op Tas’ neus. Toen nog een, en nog een, tot het fonkelende onderdelen regende op het hoofd van de verontruste kender.
‘Hè?’ Met wilde blik staarde Tas naar het instrument dat hij boven zijn hoofd hield. Wanhopig draaide hij de uiteinden nog een keer om. Nu veranderde de regen van onderdeeltjes in een ware stortbui. Tinkelend vielen ze op de grond.
Tasselhof wist het niet zeker, maar hij had de indruk dat dat niet de bedoeling was. Maar goed, je kon nooit weten, zeker niet met de speeltjes van magiërs. Met ingehouden adem keek hij ernaar, wachtend op het licht...
Opeens schokte de grond onder zijn voeten, waardoor hij tussen de gordijnen door werd gesmeten en languit aan de voeten van de Priesterkoning terechtkwam. Maar de man zag de asgrauwe kender niet eens. De Priesterkoning keek hooghartig en onbezorgd om zich heen, staarde met afstandelijke nieuwsgierigheid naar de gordijnen, die golfden als de zee, naar de piepkleine barstjes die opeens in het marmeren altaar verschenen. Glimlachend bij zichzelf, alsof hij dat opvatte als een teken van instemming van de goden, wendde de Priesterkoning zich af van het afbrokkelende altaar en liep door het middenpad langs de trillende banken het vertrek uit.
‘Nee,’ kreunde Tas, rammelend met het instrument. Op dat moment raakten de staafjes los die de twee delen van de scepter bijeenhielden. De ketting glipte tussen zijn vingers door. Langzaam, net zo hevig bevend als de vloer waar hij op lag, krabbelde Tasselhof overeind. In zijn handen hield hij de kapotte restanten van het magische instrument.
‘Wat heb ik gedaan?’ jammerde Tas. ‘Ik heb Raistlins instructies opgevolgd, dat weet ik zeker! Ik...’
Opeens drong de waarheid tot de kender door. De glinsterende, kapotte resten vervaagden door de tranen die opwelden in zijn ogen. ‘Hij deed heel aardig tegen me,’ prevelde Tas. ‘Keer op keer liet hij me de instructies herhalen, om zeker te weten dat ik ze zou onthouden, zei hij.’ Tas kneep zijn ogen dicht, vurig hopend dat het allemaal een nare droom zou blijken te zijn wanneer hij ze weer opende.
Maar dat was niet zo.
‘Ik heb precies gedaan wat hij zei. Hij wilde kennelijk dat ik het instrument kapot zou maken,’ jammerde Tas rillend. ‘Waarom? Zodat we hier allemaal vast zouden komen te zitten? Zodat we allemaal zouden omkomen? Nee. Hij wil Crysania hebben, dat hebben de magiërs in de Toren gezegd. Dat is het!’ Met een ruk draaide Tas zich om. ‘Crysania!’
Maar de priesteres hoorde en zag hem niet. Recht voor zich uit starend, onverstoorbaar, ook al beefde de grond onder haar, zat ze op haar knieën, en in haar grijze ogen brandde een griezelig licht. Haar handen, die ze nog steeds gevouwen had alsof ze bad, omklemden elkaar zo stevig dat haar vingers paars-rood waren geworden en haar knokkels wit.
Haar lippen bewogen. Bad ze?
Tas liep terug naar het gordijn, raapte onderweg haastig alle gevallen onderdeeltjes van het instrument op, waaronder de ketting die in een barst in de vloer dreigde te verdwijnen, en stopte alles in een buidel, die hij stevig dichtbond. Na een laatste blik op de grond liep hij voorzichtig het Heiligdom weer in.
‘Crysania,’ fluisterde hij. Hij vond het vreselijk om haar tijdens het gebed te moeten storen, maar dit was te dringend.
‘Crysania?’ zei hij vragend, en hij ging vlak voor haar staan, want het was wel duidelijk dat ze zich niet eens van zijn bestaan bewust was.
Van haar lippen kon hij haar geluidloze woorden aflezen.
‘Nu weet ik het,’ zei ze. ‘Ik weet wat hij verkeerd heeft gedaan. Misschien zullen de goden mij schenken wat ze hem weigerden!’
Ze ademde diep in en boog het hoofd. ‘Paladijn, dank u. Dank u!’ hoorde hij haar vurig zeggen. Toen stond ze snel op. Ietwat verbijsterd keek ze om zich heen naar de voorwerpen in het vertrek, die een dodelijke dans leken uit te voeren, maar nog steeds zag ze de kender niet staan.
Daarom greep hij haar witte gewaad maar vast. ‘Crysania!’ ratelde hij. ‘Crysania, ik heb het stukgemaakt. Onze enige weg terug! Ik heb een keer een drakenbol stukgemaakt. Maar toen deed ik het expres. Het was helemaal niet mijn bedoeling om het instrument stuk te maken. Arme Caramon. Je moet me helpen! Kom met me mee naar Raistlin, haal hem over om het te repareren.’
De priesteres staarde Tasselhof niet-begrijpend aan, alsof hij een vreemde was die haar op straat lastigviel.
‘Raistlin,’ prevelde ze, terwijl ze zachtjes maar vastberaden haar gewaad losmaakte uit de greep van de kender. ‘Natuurlijk! Hij heeft geprobeerd het me uit te leggen, maar ik wilde niet luisteren. En nu weet ik het, nu ken ik de waarheid!’
Crysania duwde Tas van zich af, tilde de golvende witte rokken van haar gewaad op, schoot tussen de banken vandaan en rende over het middenpad weg, zonder ook maar één keer om te kijken. De tempel schudde op zijn grondvesten.
Pas toen Caramon de trap op liep naar de arena, maakte Raag de koorden om zijn polsen los. Grimassend boog en strekte hij zijn vingers terwijl hij zich achter Kiiri, Pheragas en de Rode Minotaurus aan naar het midden van de arena begaf. Het publiek juichte. Caramon nam zijn plaats in tussen Kiiri en Pheragas en keek nerveus naar de lucht. Het was al Hoge Wacht geweest, de zon zakte alweer aan de hemel.
De zonsondergang zou Istar niet meer meemaken.
Toen hij daaraan dacht, en aan het feit dat ook hij nooit meer zou zien hoe de stralen van de ondergaande zon op de kantelen van een verdedigingsmuur schenen, of versmolten met de zee, of de toppen van de vallenbomen in een rode gloed hulden, voelde hij de tranen prikken in zijn ogen. Hij huilde niet zozeer om zichzelf, maar om de twee die aan weerszijden van hem stonden en vandaag moesten sterven, en voor alle andere onschuldigen die zouden omkomen zonder dat ze wisten waarom.
Ook huilde hij om de broer van wie hij had gehouden, maar zijn tranen om Raistlin waren bestemd voor iemand die lang geleden al was gestorven.
‘Kiiri, Pheragas,’ zei Caramon zachtjes toen de minotaurus naar voren liep om een buiging te maken voor het publiek, ‘ik weet niet wat de magiër jullie heeft wijsgemaakt, maar ik heb jullie nooit verraden.’
Kiiri weigerde hem zelfs maar aan te kijken. Hij zag dat ze haar lip optrok. Pheragas, die hem vanuit zijn ooghoek een blik toewierp, zag de tranen op Caramons gezicht en aarzelde, fronsend, voordat ook hij zich afwendde.
‘Het doet er eigenlijk niet toe,’ ging Caramon verder, ‘of jullie me geloven of niet. Slacht elkaar maar af om die sleutel als jullie willen, want ik kies mijn eigen weg naar de vrijheid.’