Выбрать главу

Pheragas keek op naar zijn vriend. Zodra hij de blik van ontzetting in diens ogen zag, wist hij dat hij het snapte. Rillend van pijn door het gif dat door zijn aderen stroomde liet Pheragas zich op zijn knieën zakken. Caramon sloeg zijn sterke armen om hem heen.

‘Pak... mijn zwaard.’ Pheragas’ adem stokte in zijn keel. ‘Schiet op, dwaas!’

Aan de geluiden die de minotaurus maakte kon Caramon horen dat die weer overeind was gekrabbeld. Hij aarzelde heel even, maar pakte toen het grote zwaard uit Pheragas’ bevende hand.

Kronkelend van pijn liet Pheragas zich vallen.

Met het zwaard stevig in zijn handen en verblindende tranen in zijn ogen stond Caramon op en draaide zich met een ruk om, net op tijd om de plotselinge stoot van de Rode Minotaurus af te weren. Hoewel hij op één voet moest hinkelen, was de minotaurus zo sterk dat hij de pijnlijke verwonding gemakkelijk kon opvangen. Maar goed, de minotaurus wist dan ook dat hij zijn tegenstander met het kleinste schrammetje kon doden, terwijl Caramon zich binnen het bereik van de drietand zou moeten wagen om zijn zwaard te kunnen gebruiken.

Langzaam draaiden de twee om elkaar heen. Caramon hoorde het publiek niet meer, dat woest stampte, floot en juichte bij de aanblik van echt bloed. Aan ontsnappen dacht hij niet langer; hij wist niet eens meer precies waar hij was. Zijn krijgerinstinct nam het over. Hij wist maar één ding. Hij moest doden.

Dus wachtte hij af. Minotaurussen hadden één grote zwakte, had Pheragas hem geleerd. Ze waren er stellig van overtuigd dat ze superieur waren aan alle andere rassen, met als gevolg dat ze hun tegenstanders stelselmatig onderschatten. Als je maar lang genoeg wachtte, zouden ze uiteindelijk een fout maken. De Rode Minotaurus was geen uitzondering. Caramon kon duidelijk zien wat er in zijn hoofd omging: pijn en woede, verbolgenheid over de belediging, een hevig verlangen om een eind te maken aan het leven van die domme, onbeduidende man.

De twee kwamen langzaam maar zeker steeds dichter bij de plaats waar Kiiri nog steeds in een venijnig gevecht verwikkeld was met Raag. Dat kon Caramon horen aan het gegrauw en gegil van de oger. Op het oog afgeleid door Kiiri’s gevecht gleed Caramon uit in een plas geel, slijmerig bloed. Brullend van blijdschap sprong de Rode Minotaurus op hem af om hem met de drietand te doorboren.

Maar de glijpartij was geveinsd. Caramons zwaard blikkerde in het zonlicht. Zodra de minotaurus besefte dat hij voor de gek werd gehouden, probeerde hij zich terug te trekken. Maar hij was vergeten dat zijn knie kapot was. Die kon zijn gewicht niet dragen, en hij viel met een klap op de vloer van de arena. Op hetzelfde moment doorkliefde Caramons zwaard zijn beestachtige hoofd.

Moeizaam trok Caramon zijn zwaard los. Achter zich hoorde hij een afschuwelijk gegrauw, en hij draaide zich net op tijd om om te kunnen zien hoe de berin haar enorme kaken om Raags dikke nek sloot. Schuddend met haar kop scheurde Kiiri de halsslagader open. De oger opende zijn mond in een kreet die niemand ooit zou horen.

Caramon wilde net op hen af lopen, toen hij rechts van zich een plotselinge beweging zag. Met al zijn zintuigen op scherp draaide hij zich om, maar Arack stoof al langs hem heen, zijn gezicht vertrokken van woede en verdriet. Caramon zag de dolk in de hand van de dwerg en maakte een snoekduik, maar hij was te laat. Hij kon het lemmet niet tegenhouden dat zich in de borst van de berin boorde. Warm, rood bloed stroomde over de hand van de dwerg. De enorme berin brulde het uit van pijn en woede. Ze haalde uit met haar machtige klauw. Met haar laatste krachten greep Kiiri de dwerg vast, tilde hem op en smeet hem dwars door de arena heen. Arack smakte tegen de Vrijheidstoren waar de gouden sleutel aan hing en werd doorboord door een van de talloze decoratieve uitsteeksels. De dwerg slaakte een angstaanjagende kreet, en toen stortte de hele toren in, om in een kuil vol vlammen terecht te komen.

Kiiri viel; bloed gutste uit de wond in haar borst. Het uitzinnige publiek schreeuwde Caramons naam. De grote man hoorde het niet. Hij bukte en nam Kiiri in zijn armen. De magische spreuk die ze had gebruikt verloor zijn werking. De berin was verdwenen, en hij drukte Kiiri tegen zijn borst.

‘Je hebt gewonnen, Kiiri,’ fluisterde Caramon. ‘Je bent vrij.’

Kiiri keek glimlachend naar hem op. Toen sperde ze haar ogen open en vloeide het leven eruit weg. Haar starende blik was op de hemel gericht, bijna afwachtend, vond Caramon, alsof ze nu wist wat er ging komen.

Zachtjes vlijde hij haar lichaam op de met bloed doordrenkte vloer van de arena en stond op. Hij zag Pheragas, wiens lichaam was verstijfd in de laatste, pijnlijke stuiptrekkingen. Hij zag Kiiri’s niets ziende, starende ogen.

‘Hier zul je voor boeten, mijn broer,’ zei Caramon zachtjes.

Achter hem klonk een geluid, een geroezemoes als het boze gebulder van de zee vlak voor de storm. Grimmig omklemde Caramon zijn zwaard en draaide zich om, klaar om de nieuwe tegenstander die hem wachtte het hoofd te bieden. Maar het waren geen tegenstanders, het waren de andere gladiatoren. Bij het zien van Caramons betraande, bebloede gezicht gingen ze een voor een opzij om hem door te laten.

Caramon keek naar hen en besefte dat hij eindelijk vrij was. Vrij om op zoek te gaan naar zijn broer, vrij om voorgoed een eind te maken aan diens kwaad. Zijn ziel raakte vervuld van verrukking; de dood had weinig betekenis meer en joeg hem niet langer angst aan. De geur van bloed drong in zijn neusgaten en een zoete razernij overspoelde hem.

Hunkerend naar wraak rende Caramon naar de rand van de arena, en hij stond op het punt de trap af te lopen naar de ondergrondse tunnels, toen de eerste van een reeks verwoestende aardbevingen de verdoemde stad Istar trof.

Hoofdstuk 18

Crysania hoorde en zag Tas niet eens. Haar geest was verblind door een caleidoscoop van kleuren die fonkelden als schitterende juwelen, want opeens begreep ze het. Dit was de reden dat Paladijn haar hiernaartoe had gebracht: niet om de Priesterkoning in ere te herstellen, maar om van zijn fouten te leren. En diep in haar ziel wist ze heel zeker dat ze er inderdaad van had geleerd. Ook zij kon de goden aanroepen, alleen zouden ze in haar geval niet met woede antwoorden, maar met macht! De kille duisternis in haar binnenste barstte open en het bevrijde wezen kroop uit de schaal, het zonlicht in.

In een visioen zag ze zichzelf. Ze hield het medaillon van Paladijn hoog in de lucht, zodat het platina glansde in de zon. Met haar andere hand riep ze grote scharen van gelovigen op, en ze schaarden zich met verrukte, bewonderende gezichten om haar heen terwijl ze hun voorging naar een onvoorstelbaar mooi land.

Ze had de sleutel nog niet waarmee ze de deur kon openen, wist ze. En het mocht hier niet gebeuren, want de toorn van de goden was zo groot dat ze nu, onmogelijk tot hen kon doordringen. Maar waar moest ze de sleutel zoeken, en de deur, niet te vergeten? De dansende kleuren maakten haar duizelig, ze kon niet zien, niet denken. Toen hoorde ze een stem, een klein stemmetje, en voelde ze handen die aan haar gewaad plukten. ‘Raistlin...’ hoorde ze de stem zeggen; de rest van de woorden ging aan haar voorbij. Maar opeens werd haar geest helder. De kleuren verdwenen, net als het licht, en ze bleef alleen achter in een duisternis die haar ziel kalmeerde en troostte.

‘Raistlin,’ prevelde ze. ‘Hij probeerde het me nog uit te leggen...’

Nog steeds plukten die handen aan haar. Afwezig maakte ze ze los en duwde ze van zich af. Raistlin zou haar meenemen naar de Poort en haar helpen de sleutel te vinden. Het kwaad keert zich tegen zichzelf, zei Elistan altijd. Ongewild zou Raistlin haar helpen. Crysania’s verrukte ziel zong een schallende lofzang op Paladijn. Wanneer ik glorieus terugkeer, met goedheid in mijn hand, wanneer al het kwaad in de wereld is verslagen, zal Raistlin zelf inzien hoeveel macht ik heb, dan zal hij het begrijpen en het geloof vinden.

‘Crysania!’

De grond beefde onder haar voeten, maar ze merkte het niet. Ze hoorde iemand haar naam roepen met een zachte stem, onderbroken door gehoest.