Выбрать главу

Weer wilde hij het vragen, maar Tika – die had gewacht tot ze allemaal zaten en zich als een moederkloek over Crysania ontfermde – zag dat hij zijn mond opendeed, draaide zich abrupt om en verdween in de keuken.

Verwonderd schudde Tanis zijn hoofd, maar voordat hij erover kon nadenken, begon Waterwind hem allerlei vragen te stellen. Al snel waren de twee diep in gesprek verwikkeld.

‘Iedereen denkt dat de oorlog voorbij is,’ verzuchtte Tanis. ‘Waardoor we in groter gevaar verkeren dan ooit tevoren. Bondgenootschappen tussen elfen en mensen die in duistere tijden sterk waren, beginnen in de warmte van de zon te smelten. Op het moment is Laurana in Qualinesti om de begrafenis van haar vader bij te wonen en te bemiddelen tussen die halsstarrige broer van haar, Porthios, en de ridders van Solamnië. Het enige sprankje hoop dat we hebben is de vrouw van Porthios, Alhana Sterrenbries.’ Tanis glimlachte. ‘Ik had nooit kunnen dromen dat ik ooit nog eens een elfenvrouw zou tegenkomen die mensen en andere rassen niet alleen tolereert, maar ze zelfs zo’n warm hart toedraagt dat ze ze vurig verdedigt tegenover haar intolerante echtgenoot.’

‘Een merkwaardig huwelijk,’ merkte Waterwind op, en Tanis knikte instemmend. Allebei waren ze met hun gedachten bij hun overleden vriend, de ridder Sturm Zwaardglans, held van de slag om de Toren van de Hogepriester. Allebei wisten ze dat Alhana’s hart daar samen met hem in de duisternis was begraven.

‘Zeker geen huwelijk uit liefde,’ zei Tanis schouderophalend. ‘Maar mogelijk wel een dat de wereldorde zal herstellen. En hoe zit het met jou, mijn vriend? Je gezicht staat duister en afgetobd van de nieuwe zorgen, maar straalt tegelijkertijd van vreugde. Goudmaan heeft Laurana bericht over de tweeling.’

Waterwind glimlachte kort. ‘Je hebt gelijk. Ik betreur elke minuut dat ik weg ben,’ zei de Vlakteman met zijn diepe stem, ‘hoewel het de last op mijn hart verlicht om jou terug te zien, mijn broeder. Maar ik heb twee stammen op voet van oorlog achtergelaten. Tot dusver ben ik erin geslaagd de dialoog op gang te houden, en er is nog geen bloed verspild. Maar ik word achter mijn rug om tegengewerkt door misnoegden. Elke minuut dat ik er niet ben, geeft hun de kans oude vetes nieuw leven in te blazen.’

Tanis omklemde zijn arm. ‘Dat spijt me, mijn vriend, en ik waardeer het dat je bent gekomen.’ Toen zuchtte hij opnieuw en wierp een blik op Crysania, in het besef dat dit hem voor een nieuw probleem stelde. ‘Ik had gehoopt dat je deze vrouwe zou willen begeleiden en beschermen.’ Hij liet zijn stem dalen tot een fluistering. ‘Ze is op weg naar de Toren van de Hoge Magie in het Wayrethwoud.’

Waterwind sperde geschrokken en afkeurend zijn ogen open. De Vlakteman wantrouwde magiërs en alles wat met hen te maken had.

Tanis knikte. ‘Ik zie dat je je Caramons verhalen herinnert over de keer dat hij daar met Raistlin naartoe ging. En zij waren nog uitgenodigd. Deze vrouwe is onuitgenodigd op weg naar de magiërs om hun om advies te vragen betreffende...’

Crysania wierp hem een scherpe, dwingende blik toe. Fronsend schudde ze haar hoofd. Tanis beet op zijn lip en voegde er zwakjes aan toe: ‘Ik had gehoopt dat je haar zou kunnen vergezellen...’

‘Daar was ik al bang voor,’ zei Waterwind, ‘toen ik je boodschap ontving. Daarom vond ik dat ik moest komen, om je persoonlijk te kunnen uitleggen waarom ik moet weigeren. Onder andere omstandigheden zou ik je met alle plezier helpen, dat weet je, en het zou me een bijzonder grote eer zijn om zo’n achtenswaardig iemand te mogen begeleiden.’ Hij boog naar Crysania, die dat eerbetoon in ontvangst nam met een glimlach die meteen weer verdween zodra ze haar blik op Tanis richtte. Een klein, maar diep lijntje van boosheid verscheen tussen haar wenkbrauwen.

Waterwind ging verder. ‘Maar er staat te veel op het spel. De vrede die ik heb bewerkstelligd tussen de stammen, waarvan er vele al jaren in strijd verwikkeld zijn, is wankel. Onze toekomst als natie, als volk loopt gevaar, tenzij we ons verenigen en samenwerken om ons land en ons leven opnieuw op te bouwen.’

‘Ik begrijp het,’ zei Tanis, ontroerd door Waterwinds overduidelijke spijt omdat hij zijn verzoek om hulp moest weigeren. De halfelf ving echter vrouwe Crysania’s misnoegde blik op, en wendde zich met een grimmig soort beleefdheid tot haar. ‘Maakt u zich geen zorgen, eerwaarde dochter,’ zei hij met al het geduld dat hij kon opbrengen. ‘Caramon zal u begeleiden, en hij is drie gewone stervelingen zoals wij waard, nietwaar, Waterwind?’

De Vlakteman glimlachte om oude herinneringen. ‘Hij kan in elk geval zoveel eten als drie gewone stervelingen. En hij is zo sterk als drie of meer. Weet je nog, Tanis, dat hij die dikke Knorretje, Willem, optilde toen we die voorstelling opvoerden in... waar was het ook alweer... Zeedrift?’

‘En die keer dat hij twee draconen doodde door ze met de koppen tegen elkaar te slaan,’ zei Tanis lachend, die het gevoel had dat de duisternis van de wereld zich terugtrok nu hij herinneringen ophaalde met zijn vriend. ‘En weet je nog, in het dwergenrijk, toen Caramon van achteren op Flint af sloop en...’ Tanis boog naar voren om Waterwind iets in het oor te fluisteren. De Vlakteman moest zo hard lachen dat zijn gezicht rood werd. Hij vertelde nog een anekdote, en zo gingen de twee mannen verder; het ene na het andere verhaal over Caramons kracht, zijn vaardigheid met een zwaard, zijn moed en eergevoel kwam aan bod.

‘En zijn tederheid,’ voegde Tanis eraan toe nadat hij even nadenkend voor zich uit had gestaard. ‘Ik zie nog voor me hoe geduldig hij Raistlin verzorgde, zijn broer in zijn armen hield wanneer die weer een hoestaanval kreeg die hem bijna fataal werd...’

Hij werd onderbroken door een gesmoorde kreet, een luid gerinkel en een bons. Toen hij zich geschrokken omkeerde, zag hij dat Tika met een lijkwit gezicht en tranen in haar groene ogen naar hem stond te kijken.

‘Ga weg!’ smeekte ze met bleke lippen. ‘Toe, Tanis. Stel geen vragen. Ga gewoon weg!’ Ze omklemde zijn arm zo stevig dat haar nagels pijnlijk in zijn huid drukten.

Tanis stond op en keek haar recht aan. ‘Wat is er in naam van de Afgrond aan de hand, Tika?’ vroeg hij geërgerd.

Bij wijze van antwoord klonk er een luid gekraak. De deur van de herberg vloog open toen er van buitenaf met immense kracht tegenaan werd gebeukt. Tika sprong achteruit met een gezicht zo verwrongen van angst en afschuw terwijl ze naar de deur keek, dat Tanis zich razendsnel omdraaide, met zijn hand al op zijn zwaard, en Waterwind opstond.

Een reusachtige schaduw vulde de deuropening en leek een domper op de feestvreugde te zetten. Het vrolijke geklets en gelach van de aanwezigen maakte abrupt plaats voor zacht, boos gemompel.

Denkend aan de duistere, boosaardige wezens die hen hadden achtervolgd trok Tanis zijn zwaard en vatte post tussen vrouwe Crysania en de schaduw. Hoewel hij het niet kon zien, kon hij achter zich de onverzettelijke aanwezigheid voelen van Waterwind, die hem rugdekking gaf.

Dus het heeft ons ingehaald, dacht Tanis. Bijna verwelkomde hij de kans om het op te nemen tegen deze vage, onbekende dreiging. Grimmig staarde hij naar de deur, en hij zag dat een moddervette, groteske gestalte de lichtkring in stapte.

Het was een man, zag Tanis, een reus van een man, maar toen hij beter keek, zag hij dat het een van nature forse man was wiens spieren hadden plaatsgemaakt voor vet. Een uitpuilende buik hing over de riem van zijn strakke, leren broek. Een smerig hemd hing ter hoogte van de navel open, omdat er te weinig stof was om al dat vlees te bedekken. Het gezicht van de man – deels aan het oog onttrokken door een baard van drie dagen – was onnatuurlijk rood en vlekkerig; zijn haar was vettig en onverzorgd. Zijn kleren waren weliswaar van uitstekende kwaliteit, maar smerig, en ze stonken sterk naar braaksel en de sterke likeur die bekendstond als dwergenwater.

Tanis liet zijn zwaard zakken. Hij voelde zich dwaas. Het was gewoon een beklagenswaardige dronkenlap, waarschijnlijk de pestkop van het dorp, die zijn enorme omvang misbruikte om anderen te intimideren. Vol medelijden en afkeer nam hij de man op, en even kwam die hem merkwaardig bekend voor. Waarschijnlijk was het iemand die hij nog van vroeger kende, toen hij nog in Soelaas woonde, een arme sloeber die in de goot was beland.