Raistlin hoestte. Er trok een schaduw langs zijn ogen, de schaduw van een vreselijke herinnering, en Crysania zag dat zijn gewoonlijk zo emotieloze gezicht vertrok van angst en pijn. Maar voordat ze nog iets kon vragen, klonk er een krakende bons in de deuropening. De magiër in het zwart vermande zich snel. Hij keek op, langs Crysania heen.
‘Aha, kom binnen, broer. Ik moest net denken aan de Proeve, en daarmee natuurlijk ook aan jou.’
Caramon! Licht in het hoofd van opluchting draaide Crysania zich om om de grote man met zijn solide, geruststellende aanwezigheid en zijn joviale, goeiige gezicht te begroeten. Maar de woorden stierven op haar lippen, opgeslokt door een duisternis die alleen maar dieper leek te worden nu de krijger was gearriveerd.
‘En over beproevingen gesproken, ik ben blij te zien dat je die van jou hebt overleefd, broer,’ zei Raistlin. Zijn sardonische glimlach was terug. ‘Deze dame’ – hij wierp een blik op Crysania – ‘zal daar waar wij naartoe gaan een lijfwacht nodig hebben. Je hebt geen idee hoeveel het voor me betekent dat er iemand meegaat die ik ken en vertrouw.’
Crysania kromp ineen bij het horen van het scherpe sarcasme in zijn stem, en ze zag dat Caramon ineenkromp alsof Raistlins woorden piepkleine gifpijltjes waren die zich in zijn vlees boorden. De magiër leek het echter niet te merken, of anders kon het hem niets schelen. Hij las in zijn spreukenboek, prevelde zachtjes enkele woorden en maakte met zijn sierlijke handen tekens in de lucht.
‘Ja, ik heb je proeve overleefd,’ zei Caramon zachtjes. Hij liep verder de kamer in en betrad de lichtkring van de staf. De adem stokte Crysania in de keel.
‘Raistlin!’ riep ze angstig. Ze deinsde terug voor de grote man toen die met het bebloede zwaard in zijn hand langzaam naar voren liep. ‘Raistlin, kijk dan!’ Vlak bij de plek waar de magiër stond stootte Crysania tegen het bureau, waarbij ze zonder het te beseffen in de kring van zilverkleurig poeder stapte. Enkele korreltjes bleven kleven aan de zoom van haar gewaad en sprankelden in het licht van de staf.
Geïrriteerd over de onderbreking keek de magiër op.
‘Ik heb je proeve overleefd,’ herhaalde Caramon, ‘zoals jij de Proeve in de Toren hebt overleefd. Daar hebben ze je lichaam verwoest. Hier heb jij mijn hart verwoest. Er is niets meer van over, behalve een kille leegte zo zwart als jouw gewaad. En net als dit zwaard is het besmeurd met bloed. Een arme stakker van een minotaurus is aan dit zwaard gestorven. Een vriend heeft zijn leven voor me gegeven, een vriendin is in mijn armen gestorven. En je hebt de kender ook zijn dood tegemoet gestuurd, of niet soms? En hoeveel anderen zijn er gestorven ten behoeve van jouw boze plannen?’ Caramons stem daalde tot een dodelijk gefluister. ‘Hier houdt het op, broer. Vanaf nu zal er niemand meer sterven door jouw toedoen. Op één na: ikzelf. Toepasselijk, hè, Raistlin? We zijn samen ter wereld gekomen, en nu zullen we samen sterven.’
Hij deed nog een stap naar voren. Raistlin leek iets te willen zeggen, maar Caramon was hem voor.
‘Je kunt je magie niet gebruiken om me tegen te houden, deze keer niet. Ik weet genoeg over die spreuk die je wilt gebruiken. Ik weet dat je daar al je kracht, al je concentratie voor nodig hebt. Als je ook maar een klein beetje magie tegen mij gebruikt, zul je niet genoeg kracht overhebben om hier weg te komen, en dan is mijn doel alsnog bereikt. Als ik je niet dood, zullen de goden het voor me doen.’
Zonder iets te zeggen staarde Raistlin zijn broer aan, waarna hij schouderophalend zijn aandacht weer op zijn boek richtte. Pas toen Caramon nog een stap naar voren deed en Raistlin zijn gouden wapenrusting hoorde rammelen, slaakte de magiër een geërgerde zucht en sloeg zijn blik op naar zijn tweelingbroer. Zijn ogen, die glinsterden in de schaduw van zijn kap, leken de enige lichtpuntjes in de hele kamer.
‘Je hebt het mis, broer,’ zei Raistlin zachtjes. ‘Er is nog iemand die zou sterven.’ Zijn spiegelende ogen gingen naar Crysania, die in haar eentje tussen de twee broers in stond. Haar witte gewaad glansde in het donker.
Een meelevende blik verzachtte Caramons ogen toen ook hij naar Crysania keek, maar zijn vastberadenheid wankelde niet. ‘De goden zullen haar tot zich nemen,’ zei hij zachtjes. ‘Ze is een ware priesteres. Geen enkele ware priester is tijdens de Catastrofe omgekomen. Daarom heeft Par-Salian haar hiernaartoe gestuurd.’ Hij wees. ‘Kijk, daar staat er al een te wachten.’
Crysania hoefde zich niet eens om te draaien; ze kon Loralons aanwezigheid voelen.
‘Ga naar hem toe, eerwaarde dochter,’ zei Caramon. ‘Jouw plaats is in het licht, niet hier in de duisternis.’
Raistlin zei niets, maakte geen enkel gebaar, maar bleef stilletjes bij het bureau staan met zijn slanke hand op het spreukenboek.
Crysania verroerde zich niet. Caramons woorden sloegen tegen haar geest als de vleugels van de kwade wezens die om de Toren van de Hoge Magie fladderden. Ze hoorde ze wel, maar ze hadden geen betekenis voor haar. Het enige wat ze zag was zichzelf, terwijl ze met een stralend licht in haar hand het volk voorging. De sleutel... de Poort... Ze zag dat Raistlin de sleutel in zijn hand had, en hij wenkte haar. Opnieuw voelde ze de aanraking van Raistlins brandende lippen op haar voorhoofd.
Een licht flakkerde en stierf weg. Loralon was verdwenen.
Ik kan het niet, wilde Crysania zeggen, maar de woorden kwamen niet over haar lippen. Dat was ook niet nodig. Caramon begreep het. Hij aarzelde, staarde haar een tijdlang aan en slaakte een zucht.
‘Het zij zo,’ zei hij koeltjes, terwijl ook hij de zilverkleurige kring betrad. ‘Eén dode meer of minder maakt nu ook niet meer uit, ofwel soms, broer?’
Gebiologeerd staarde Crysania naar het met bloed besmeurde zwaard dat glansde in het licht van de staf. Ze zag levendig voor zich hoe het haar lichaam zou doorboren, en toen ze Caramon in de ogen keek, besefte ze dat hij het ook voor zich zag en dat zelfs dat hem niet zou weerhouden. Ze betekende niets voor hem; in zijn ogen was ze niet eens een levend wezen. Ze was slechts een obstakel dat in de weg stond van zijn eigenlijke doelwit: zijn broer.
Wat een verschrikkelijke haat, dacht Crysania, maar toen ze diep in de ogen keek die zo dicht bij de hare waren, was daar opeens het inzicht: wat een verschrikkelijke liefde!
Met uitgestrekte hand dook Caramon op haar af, met de bedoeling haar vast te pakken en uit de weg te slingeren. In paniek ontweek Crysania hem, waardoor ze achteruit tegen Raistlin aan wankelde, die geen aanstalten maakte om haar aan te raken. Caramon kreeg alleen maar haar mouw te pakken, die afscheurde. Woedend smeet hij de witte lap stof op de grond, en nu besefte Crysania dat ze ten dode opgeschreven was. Toch schermde ze Raistlin af voor zijn broer.
Caramons zwaard flitste.
Wanhopig greep Crysania het medaillon van Paladijn vast dat ze om haar hals droeg.
‘Halt!’ riep ze bevelend, maar tegelijkertijd sloot ze angstig haar ogen. Ze kromp ineen, wachtend op de afschuwelijke pijn van het staal dat zich in haar lichaam boorde. Toen hoorde ze een kreun en het gekletter van een zwaard dat op de stenen viel. De opluchting die haar overspoelde deed haar knieën knikken en maakte haar licht in het hoofd. Ze zakte in elkaar.
Maar slanke handen vingen haar op; magere, gespierde armen werden om haar heen geslagen en een zachte stem sprak triomfantelijk haar naam. Ze werd omhuld door warme duisternis, verdronk in warme duisternis, zakte er steeds dieper in weg. En in haar oor werden woorden gefluisterd in de vreemde taal van de magie.
Als spinnen of strelende handen kropen de woorden over haar lichaam. De zangerige stem werd steeds luider, steeds krachtiger. Een zilveren licht laaide op en doofde weer uit. Raistlins armen om Crysania verstrakten in extase, en opeens begon ze rond te tollen, meegesleurd door diezelfde extase, en samen wervelden ze de inktzwarte duisternis in.
Ze sloeg haar armen om hem heen, vlijde haar hoofd tegen zijn borst en liet zich wegzakken in het donker. Ze viel, en de woorden van de magie vermengden zich met het zingen van haar bloed en het gezang van de stenen in de tempel...