Выбрать главу

Maar de harmonie werd verstoord door één valse noot: een schor, hartverscheurend gekreun.

Tasselhof Klisvoet hoorde het gezang van de stenen en glimlachte dromerig. Hij was een muis, herinnerde hij zich, en hij scharrelde zo snel als hij kon door het zilverkleurige poeder heen terwijl de stenen zongen...

Opeens kwam hij bij. Hij lag op een koude, stenen vloer, bedekt met een laag stof en puin. De grond onder zijn lichaam begon wederom te schokken. Aan het vreemde, onbekende gevoel van angst dat in hem opborrelde kon hij merken dat het de goden deze keer ernst was. Deze keer zou de aardbeving niet meer ophouden.

‘Crysania! Caramon!’ schreeuwde Tas, maar het enige wat hij hoorde was de echo van zijn schrille stem die hol weerkaatste tussen de bevende muren.

Zonder acht te slaan op de pijn in zijn hoofd krabbelde Tas onvast ter been overeind, en hij zag dat de toorts nog steeds brandde boven de deur naar de donkere kamer die Crysania was binnengegaan. Zo te zien was dat het enige deel van het gebouw dat niet was aangetast door de krampachtige aardschokken. Magie, dacht Tas vaag terwijl hij naar binnen liep en allerlei magiërspullen herkende. Hij zocht een teken van leven, maar het enige wat hij zag waren de afschuwelijke wezens die zich tegen de deurtjes van hun kooien wierpen. Ze wisten dat het eind van hun gekwelde bestaan in zicht was, maar desondanks waren ze niet bereid hun leven op te geven, hoe pijnlijk het ook was.

Wild blikte Tas om zich heen. Waar was iedereen gebleven? ‘Caramon?’ vroeg hij met een klein stemmetje. Maar er kwam geen antwoord, alleen een gerommel in de verte terwijl de grond steeds heviger begon te beven. Toen ving Tas in het schemerige licht van de toorts een glimp op van glanzend metaal, op de grond vlak bij het bureau. Met wankele pas wist Tas het te bereiken.

Zijn hand klemde zich om het gouden heft van een gladiatorenzwaard. Met zijn rug tegen het bureau om niet te vallen staarde hij naar de zilverkleurige kling, die besmeurd was met bloed. Toen raapte hij nog iets op wat naast het zwaard op de grond lag: een stukje witte stof. Het gouden borduursel met het teken van Paladijn glansde dof. Er lag een kring van poeder op de grond, poeder dat ooit zilverkleurig moest zijn geweest maar nu zwart was.

‘Ze zijn weg,’ zei Tas zachtjes tegen de brabbelende wezens in de kooien. ‘Ze zijn weg... Ik ben helemaal alleen.’

Bij een plotselinge schok viel de kender op handen en voeten op de grond. Er klonk een knappend, krakend geluid, zo luid dat Tas zijn hoofd hief. Vol ontzag keek hij naar het plafond, dat finaal in tweeën spleet. Het steen barstte. De fundering van de tempel week uiteen.

Meteen daarna ontplofte de tempel. De muren werden naar buiten geblazen. Het marmer scheurde. De ene verdieping na de andere barstte open, als de blaadjes van een roos die zich ontvouwen in het licht van de ochtend, een roos die voor de avond dood zal zijn. Met zijn blik volgde de kender het afschuwelijke proces, tot uiteindelijk zelfs de toren van de tempel doormidden ging en neerstortte. Die klap veroorzaakte nog meer schade dan de aardbeving zelf.

Niet in staat zich te verroeren, beschermd door de krachtige, duistere spreuken van een boze magiër die allang dood was, keek Tas in het laboratorium van Fistandantilus naar de hemel.

En zag dat het vuur regende.

Dankwoord

Graag willen we de volgende mensen bedanken voor hun werk.

Michael Williams, voor de prachtige gedichten en de warme vriendschap.

Steve Sullivan, voor zijn mooie kaarten. (Nu weet je tenminste waar je bent, Steve!)

Patrick Price, voor al zijn waardevolle adviezen en doordachte kritiek.

Jean Black, onze redacteur, die vanaf het begin in ons heeft geloofd.

Ruth Hoyer, voor het ontwerpen van het omslag en het binnenwerk.

Roger Moore, voor de artikelen in Dragon en het verhaal van Tasselhof en de mammoet.

Het Dragonlance-team: Harold Johnson, Laura Hickman, Douglas Niles, Jeff Grubb, Michael Dobson, Michael Breault, Bruce Heard.

De tekenaars van de Dragonlance-kalender van 1987: Clyde Caldwell, Larry Elmore, Keith Parkinson en Jeff Easley.