Выбрать главу

De halfelf wilde zich al afwenden, maar zag tot zijn verbijstering dat iedereen in de herberg hem verwachtingsvol aankeek.

Wat verwachten ze nou van me, vroeg Tanis zich met stijgende woede af. Dat ik hem aanval? Dat zou me de heldendaad wel zijn: de plaatselijke dronkenlap in elkaar slaan.

Toen hoorde hij naast zich iemand snikken. ‘Ik zei toch dat je weg moest gaan,’ kreunde Tika, die zich op een stoel liet zakken. Ze begroef haar gezicht in haar handen en begon hartverscheurend te huilen.

Tanis snapte er nu helemaal niets meer van en wierp Waterwind een vragende blik toe, maar de Vlakteman was duidelijk net zo verbijsterd als zijn vriend. Ondertussen waggelde de dronkenlap de gelagkamer binnen en keek boos om zich heen.

‘Wat krijge we nou? Een feessje?’ grauwde hij. ‘En niemand heef d’raan gedach om hun oude v-v... om mij uit te nodige?’

Niemand gaf antwoord. Ze negeerden de slonzige man nadrukkelijk en staarden Tanis strak aan, waardoor nu ook de aandacht van de dronkenlap op hem werd gevestigd. Trachtend hem scherp te zien nam de dronkenlap hem met een soort verbijsterde woede op, alsof hij hem de schuld gaf van al zijn problemen. Maar opeens werden zijn ogen groot, spleet een dwaze grijns zijn gezicht zowat in tweeën en wankelde hij met uitgestrekte armen naar voren.

‘Tanisj... m’n vriend...’

‘Bij de goden,’ fluisterde Tanis toen die hem eindelijk herkende.

De man strompelde naar voren en struikelde over een stoel. Even zwaaide hij onvast op zijn voeten heen en weer. Als een boom die wordt omgezaagd en op het punt staat om te vallen. Zijn ogen rolden weg in hun kassen, mensen maakten zich haastig uit de voeten. Met een dreun die de herberg op zijn grondvesten deed trillen viel Caramon Majere, Held van de Lans, vlak voor Tanis op zijn gezicht, bewusteloos.

Hoofdstuk 3

‘Bij de goden,’ herhaalde Tanis bedroefd terwijl hij naast de uitgetelde krijger hurkte. ‘Caramon...’

‘Tanis...’ De klank in Waterwinds stem deed de halfelf snel opkijken. De Vlakteman hield Tika in zijn armen en trachtte samen met Dezra de jonge vrouw, die volkomen overstuur was, te troosten. Maar de mensen verdrongen zich om hen heen, stelden Waterwind vragen of vroegen Crysania hen te zegenen. Anderen riepen om meer bier of stonden gewoon te staren.

Snel stond Tanis op. ‘De herberg gaat sluiten!’ riep hij.

Er werd hier en daar gejoeld, maar achterin klonk wat verspreid applaus van gasten die dachten dat hij een rondje wilde geven.

‘Nee, ik meen het,’ zei Tanis ferm, met een stem die boven het kabaal uitsteeg. Het lawaai verstomde. ‘Allemaal bedankt voor dit warme welkom. Ik kan niet onder woorden brengen hoeveel het voor me betekent om terug te zijn in mijn vaderland. Maar nu willen mijn vrienden en ik graag alleen zijn. Toe, het is al laat...’

Er werd meelevend gemompeld en vriendelijk geklapt. Slechts een enkeling keek boos en mopperde iets over hoe befaamder de ridder, hoe meer hij werd verblind door de glans van zijn eigen harnas (een oude zegswijze uit de tijd dat de ridders van Solamnië wijd en zijd werden geminacht). Waterwind liet het aan Dezra over om voor Tika te zorgen en werkte een paar achterblijvers de deur uit die kennelijk dachten dat Tanis iedereen bedoelde, behalve hen. De halfelf hield de wacht bij Caramon, die vredig op de grond lag te snurken, om te voorkomen dat iemand op hem zou stappen. Hij wisselde een blik met Waterwind toen die hem voorbijliep, maar ze hadden geen tijd om iets tegen elkaar te zeggen tot de herberg leeg was.

Otik Sandeth stond bij de deur om alle aanwezigen te bedanken voor hun komst en hen ervan te verzekeren dat de herberg de volgende dag weer gewoon open zou zijn. Toen iedereen weg was, liep Tanis op de gepensioneerde uitbater af, een beetje onhandig en gegeneerd. Maar Otik hield hem tegen,voordat hij iets kon zeggen.

De oude man pakte Tanis’ hand met beide handen vast en fluisterde: ‘Ik ben blij dat je terug bent. Sluit de boel af als je zover bent.’ Hij wierp een vluchtige blik op Tika en gebaarde samenzweerderig naar de halfelf dat hij dichterbij moest komen. ‘Tanis,’ zei hij zachtjes, ‘mocht je zien dat Tika wat geld uit het kistje haalt, sla er dan geen acht op. Op een dag betaalt ze het me ongetwijfeld terug. Ik doe altijd gewoon alsof ik het niet merk.’ Zijn blik ging naar Caramon, en bedroefd schudde hij zijn hoofd. ‘Ik weet zeker dat jij hem kunt helpen,’ mompelde hij, waarna hij knikte en steunend op zijn wandelstok in het donker verdween.

Hem helpen, dacht Tanis. We wilden hem juist vragen ons te helpen. Op dat moment snurkte Caramon zo hard dat hij er zelf even wakker van werd en een boer liet die riekte naar dwergenwater, waarna hij weer in slaap viel. Grimmig keek Tanis naar Waterwind, waarna hij wanhopig het hoofd schudde.

Crysania keek op Caramon neer met een mengeling van medelijden en afschuw. ‘Arme man,’ zei ze zachtjes. Het medaillon van Paladijn glansde in het kaarslicht. ‘Misschien kan ik...’

‘U kunt niets voor hem doen,’ riep Tika verbitterd uit. ‘Hij hoeft niet te worden genezen. Hij is gewoon dronken, ziet u dat dan niet? Dronken als een lor!’

Verbijsterd richtte Crysania haar blik op Tika, maar voordat ze iets kon zeggen, liep Tanis haastig terug naar Caramon en boog zich over hem heen. ‘Help me even, Waterwind,’ zei hij. ‘Dan brengen we hem naar h…’

‘Ach, laat hem toch liggen,’ snauwde Tika, die haar ogen droogde met de punt van haar schort. ‘Hij heeft al zo vaak de nacht doorgebracht op de vloer van de gelagkamer. Een keer meer of minder maakt niet meer uit.’ Ze draaide zich om naar Tanis. ‘Ik wilde het je wel vertellen, echt. Maar ik dacht... Ik bleef hopen... Hij was zo blij toen jouw brief kwam. Hij was... nou ja, meer zichzelf dan ik in tijden had meegemaakt. Ik dacht dat dit misschien het verschil zou maken. Dat hij misschien zou veranderen. Dus liet ik je komen.’ Ze liet haar hoofd hangen. ‘Het spijt me...’

Besluiteloos bleef Tanis naast de forse krijger staan. ‘Ik begrijp het niet. Hoe lang…’

‘Dit is de reden dat we niet naar je bruiloft konden komen, Tanis,’ zei Tika, die knopen draaide in haar schort. ‘Ik wilde wel, dolgraag zelfs. Maar...’ Ze begon weer te huilen. Dezra sloeg haar armen om haar heen.

‘Ga even zitten, Tika,’ zei Dezra zachtjes terwijl ze haar naar een houten bankje met een hoge rugleuning leidde.

Tika liet zich erop zakken alsof haar benen het opeens begaven en verborg haar gezicht in haar armen.

‘Laten we allemaal gaan zitten,’ zei Tanis op ferme toon, ‘en even tot rust komen. Jij daar!’ De halfelf wenkte de greppeldwerg, die van achter de houten bar naar hen stond te gluren. ‘Haal een kan bier voor ons met een paar bekers, wijn voor vrouwe Crysania, wat kruidige aardappeltjes...’

Tanis zweeg. De verwarde greppeldwerg staarde hem met grote ogen en open mond aan.

‘Daar zal ik wel even voor zorgen, Tanis,’ bood Dezra glimlachend aan. ‘Als je het Raf laat regelen, krijg je waarschijnlijk alleen maar een kan vol gekruide aardappeltjes.’

‘Mij helpen!’ protesteerde Raf verontwaardigd.

‘Zet jij het vuilnis maar buiten,’ snauwde Dezra.

‘Mij goed helpen...’ mompelde Raf somber terwijl hij weg schuifelde, schoppend tegen tafelpoten om zijn gekwetste ego te zalven.

‘Jullie kamers bevinden zich in het nieuwe deel van de herberg,’ mompelde Tika. ‘Ik zal jullie laten zien...’

‘Die vinden we straks zelf wel,’ zei Waterwind streng, maar de blik die hij Tika toewierp, was teder en meelevend. ‘Ga zitten en praat met Tanis. Hij moet zo weg.’

‘Verdorie! Mijn paard!’ zei Tanis, die overeind schoot. ‘Ik heb de staljongen gevraagd hem te komen brengen…’

‘Ik ga wel tegen hem zeggen dat hij even moet wachten,’ bood Waterwind aan.

‘Nee, ik ga zelf wel even. Ik ben zo terug…’