Выбрать главу

‘Au!’ riep de grote man uit, terwijl hij rechtop ging zitten. ‘Bij de Afgrond, Tika, laat me toch eens met…’

‘Jij gaat achter haar aan,’ zei Tika vastberaden, terwijl ze nog een onderdeel uit de kist haalde. ‘Je gaat achter haar aan, al moet ik je in een kruiwagen naar buiten rijden!’

‘Eh, neem me niet kwalijk,’ zei een kender tegen een man die vlak bij Soelaas aan de kant van de weg rondhing. Meteen legde de man zijn hand op zijn geldbeurs. ‘Ik ben op zoek naar het huis van een vriend van me. Of eigenlijk van twee vrienden van me. De ene is een vrouw, een mooie vrouw met rode krullen. Ze heet Tika Walyan...’

Met een boze blik op de kender gebaarde de man met zijn duim. ‘Daarginds.’

Tas keek in de richting die hij aanwees. ‘Daar?’ vroeg hij wijzend, onder de indruk. ‘Dat werkelijk schitterende huis in die nieuwe vallenboom?’

‘Hè?’ De man lachte kort, scherp. ‘Hoe noemde je het? Werkelijk schitterend? Dat is een goeie.’ Nog steeds grinnikend liep hij weg, terwijl hij haastig het geld in zijn buidel natelde.

Wat onbeschoft, dacht Tas terwijl hij afwezig het zakmes van de man in een van zijn buidels liet glijden. Meteen was hij het incident vergeten en liep hij in de richting van Tika’s huis. Zijn strelende blik bleef rusten op elk detail van het prachtige huis dat veilig tussen de takken van de groeiende vallenboom nestelde.

‘Wat ben ik blij voor Tika,’ merkte Tas op tegen de bundel kleren met voeten eronder die naast hem liep. ‘En voor Caramon natuurlijk,’ voegde hij eraan toe. ‘Maar Tika heeft nog nooit een eigen huis gehad, niet echt. Wat zal ze trots zijn!’

Toen hij dichter bij het huis kwam, zag hij dat het een van de mooiere huizen van het dorp was. Het was gebouwd volgens de eeuwenoude traditie van Soelaas. De sierlijke welvingen van de geveltoppen waren zo gemaakt dat ze deel leken uit te maken van de boom zelf. De verschillende kamers waren aan de hoofdstructuur gebouwd, met golvende, gladgeschuurde wanden die er net zo uitzagen als de stam van de boom. Het gebouw voegde zich naar de vorm van de boom, waardoor er een schitterende harmonie was ontstaan tussen mensenwerk en natuur. Tas voelde een warme gloed in zijn hart als hij eraan dacht dat zijn twee vrienden samen zo’n prachtige woning hadden vervaardigd en er nu samen in woonden. Toen...

‘Dat is raar,’ zei Tas bij zichzelf. ‘Ik vraag me af waarom er geen dak op zit.’

Toen hij dichterbij kwam en het huis beter bekeek, zag hij dat er veel aan ontbrak, waaronder het dak.

De prachtige booggevels waren feitelijk slechts een raamwerk voor een dak dat er niet was. De muren van de kamers om de hoofdstructuur heen waren niet af. De vloer was slechts een kale vlonder.

Nu stond Tas pal onder het huis, en hij tuurde naar boven, zich afvragend wat er aan de hand was. Buiten zag hij overal hamers, bijlen en zagen liggen, bedekt met roest. Zo te zien waren ze al in geen maanden gebruikt. De woning zelf vertoonde ook tekenen van langdurige blootstelling aan de elementen. Bedachtzaam trok Tas aan zijn knotje. Het gebouw beloofde een van de schitterendste gebouwen in heel Soelaas te worden... als het tenminste ooit af kwam.

Toen vrolijkte Tas op. Eén deel van het huis was wel degelijk af. Al het glas was zorgvuldig in de sponningen gezet, alle wanden stonden er en een dak beschermde het vertrek tegen de elementen. In elk geval heeft Tika één kamer tot haar beschikking, dacht de kender. Maar toen hij het vertrek wat beter bestudeerde, vervaagde zijn glimlach. Boven de deur zag hij het enigszins verweerde maar zorgvuldig geschilderde symbool dat aangaf dat dit het huis van een magiër was.

‘Ik had het kunnen weten,’ zei Tas hoofdschuddend. Hij blikte om zich heen. ‘Nou, hier wonen Tika en Caramon duidelijk niet. Maar die man zei... O.’

Toen hij om de reusachtige vallenboom heen liep, stuitte hij op een klein huisje, dat bijna helemaal aan het zicht werd onttrokken door woekerend onkruid, verborgen in de schaduw van de boom. Het was duidelijk bedoeld als tijdelijk onderkomen, maar het was al even duidelijk dat het zo langzamerhand een permanent verblijf dreigde te worden. Als een gebouw er ongelukkig kon uitzien, mijmerde Tas, dan was dat hier zeker het geval. De geveltoppen waren verzakt tot een frons. De verf was gebarsten en bladderde af. Maar er stonden bloemen in de bloembakken in de vensterbank en er hingen gordijntjes met ruches voor de ramen. De kender zuchtte. Dus dit was Tika’s huis, gebouwd in de schaduw van een droom.

Hij liep op het huisje af en bleef bij de voordeur staan, aandachtig luisterend. Binnen was er een hels kabaal. Hij hoorde gebons en brekend glas en geschreeuw en iemand die stampvoette.

‘Ik denk dat je maar beter even hier kunt wachten,’ zei Tas tegen het bundeltje kleren.

Het bundeltje bromde iets en maakte het zich gemakkelijk op de modderige weg langs het huisje. Tas wierp er een onzekere blik op, haalde zijn schouders op en liep naar de deur. Hij pakte de deurknop vast, draaide hem om en deed een stap naar voren, in de overtuiging dat hij zo naar binnen zou kunnen lopen. In plaats daarvan botste hij met zijn neus pardoes tegen het hout. De deur was op slot.

‘Wat vreemd,’ zei Tas. Hij deed een stap naar achteren en keek om zich heen. ‘Wat denkt Tika wel niet? De deur op slot doen! Wat barbaars. En het is nog een grendelslot ook. Ze verwachten me toch?’ Somber staarde hij naar het slot. Binnen werd er nog steeds geschreeuwd en gegild. Hij meende Caramons diepe stem te horen.

‘Het klinkt wel interessant daarbinnen.’ Weer keek Tas om zich heen, en meteen vrolijkte hij op. ‘Het raam! Natuurlijk!’

Maar toen hij zich naar het raam haastte, ontdekte hij dat dat ook op slot was. ‘Dat zou ik niet achter Tika hebben gezocht, nooit van mijn leven,’ merkte de kender bedroefd bij zichzelf op. Hij bestudeerde het slot en zag dat het niet ingewikkeld was en vrij eenvoudig te openen zou zijn. Uit de gereedschapsset in een van zijn buidels haalde Tas een instrumentje om sloten mee open te peuteren, het geboorterecht van iedere kender. Hij stak het in het slot, gaf er een geoefende draai aan en hoorde de bevredigende klik waar hij op wachtte. Tevreden glimlachend schoof hij het raam open en klom naar binnen. Geluidloos landde hij op de grond. Toen hij achterom uit het raam keek, zag hij dat het vormeloze bundeltje in de goot lag te dutten.

Gerustgesteld bleef Tasselhof even staan om het huis te bekijken. Zijn scherpe ogen zagen alles, zijn handen raakten alles aan.

‘Jemig, wat interessant,’ zei Tas terwijl hij in de richting liep van de gesloten deur waar het kabaal achter vandaan kwam. ‘Tika zal het vast niet erg vinden als ik het even van dichtbij bekijk. Ik zet het zo weer terug.’ Het voorwerp tuimelde, zomaar uit zichzelf, in zijn buidel. ‘En moet je dit eens zien! O, o, er zit een barst in. Ze zal me dankbaar zijn als ik haar dat vertel.’ Dat voorwerp verdween in een andere buidel. ‘En wat doet dat botervlootje helemaal hier? Dat bewaart Tika normaal gesproken vast in de voorraadkast. Ik kan het maar beter terugzetten waar het hoort.’ Het botervlootje vond een plekje in een derde buidel.

Inmiddels had Tas de gesloten deur bereikt. Hij draaide de knop om (blij te merken dat Tika die niet óók nog op slot had gedaan) en liep naar binnen.

‘Hallo,’ zei hij opgewekt. ‘Kennen jullie me nog? Hé, dit lijkt me leuk. Mag ik meedoen? Geef mij ook maar iets wat ik hem naar zijn hoofd kan gooien, Tika. Jemig, Caramon!’ Tas liep de slaapkamer binnen en liep naar de plek waar Tika, met een borstkuras in haar hand, vol verbijstering naar hem stond te kijken. ‘Wat is er met jou aan de hand? Je ziet er vreselijk uit, echt vreselijk. Zeg, waarom smijten we Caramon eigenlijk zijn wapenrusting naar het hoofd, Tika?’ vroeg Tas, terwijl hij een maliënhemd opraapte en zich omdraaide naar de grote krijger, die zich achter het bed had verschanst. ‘Doen jullie dit vaker? Ik heb wel eens gehoord dat getrouwde stellen vreemde dingen doen, maar dit vind ik wel erg raar...’

‘Tasselhof Klisvoet!’ zei Tika zodra ze weer iets kon zeggen. ‘Wat doe jij hier in de naam van de goden?’