Выбрать главу

Maar Caramon had zelf kennelijk ook staan nadenken. ‘Weet je, het is allemaal de schuld van die Fis... Fistandoewat of hoe hij ook heten mag,’ zei hij, terwijl hij grimassend aan de leren riemen trok die in zijn dikke lijf sneden. ‘Je weet wel, die magiër over wie Fizban... eh, Paladijn ons vertelde. En daar weet Par-Salian ook het een en ander over.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘We zorgen ervoor dat alles weer goed komt. Ik zal Raistlin mee hiernaartoe nemen, Tika, zoals we al van plan waren. Dan kan hij in de kamer trekken die we voor hem hebben klaargemaakt. Dan zullen we voor hem zorgen, jij en ik. In ons nieuwe huis. Het komt allemaal weer goed, het komt allemaal weer helemaal goed!’

Caramons ogen glansden. Tika kon hem niet aankijken. Opeens klonk hij weer als de oude Caramon, de Caramon van wie ze had gehouden...

Ze hield de strenge uitdrukking op haar gezicht vast, draaide zich abrupt om en liep naar de slaapkamer. ‘Ik zal de rest van je spullen halen…’

‘Nee, wacht!’ Caramon hield haar tegen. ‘Nee, eh... bedankt, Tika. Ik red me wel. Als jij nu eens, eh... iets te eten voor ons inpakt.’

‘Ik help je wel,’ bood Tas aan. Gretig ging hij op weg naar de keuken.

‘Goed dan,’ zei Tika. Ze pakte de kender bij zijn knotje. ‘Eén momentje, Tasselhof Klisvoet. Jij gaat nergens naartoe voordat je al je buidels hebt leeggemaakt.’

Tas protesteerde jammerend. In die verwarring haastte Caramon zich de slaapkamer binnen en deed de deur achter zich dicht. Zonder zijn pas in te houden liep hij naar de hoek om de flacon te pakken die daar lag. Hij schudde ermee; hij was nog meer dan halfvol. Tevreden bij zichzelf glimlachend stopte hij hem diep weg in zijn rugzak, waarna hij er haastig nog wat kleren bovenop propte.

‘Nou, ik ben er klaar voor!’ riep hij vrolijk naar Tika.

‘Ik ben er klaar voor,’ herhaalde Caramon toen hij mismoedig op de veranda stond.

Hij zag er belachelijk uit. De gestolen drakenwapenrusting die hij gedurende de laatste maanden van de oorlog had gedragen had hij helemaal opgeknapt toen hij eenmaal terug was in Soelaas. Hij had de deuken eruit geslagen en alle onderdelen zo grondig schoongemaakt, gepoetst en aangepast dat ze onherkenbaar waren geworden. Hij had alles heel voorzichtig ingepakt en liefdevol opgeborgen. Het verkeerde nog in uitstekende staat. Alleen zat er nu helaas een groot gat tussen de glanzende zwarte maliënkolder die zijn borst bedekte en de brede riem om zijn omvangrijke middel. Hij noch Tas was erin geslaagd de metalen platen die zijn benen moesten beschermen om zijn dikke bovenbenen te gespen. Die had hij dan ook in zijn rugzak gestopt. Hij kreunde toen hij zijn schild optilde, en bestudeerde het achterdochtig, alsof iemand er de afgelopen twee jaar stiekem lood aan had toegevoegd. Zijn zwaardriem paste niet om zijn uitpuilende buik. Fel blozend gordde hij het zwaard in zijn versleten schede op zijn rug.

Op dat moment moest Tas even de andere kant op kijken. Hij dacht dat hij moest lachen, maar ontdekte tot zijn schrik dat de tranen hem in de ogen sprongen.

‘Ik zie eruit als een dwaas,’ mopperde Caramon toen hij zag dat Tas zich haastig afwendde.

Boepoe staarde hem aan met ogen zo groot als schoteltjes. Haar mond hing open. ‘Hij net zo uitzien als mijn Hoogbulp, Futs 1,’ verzuchtte ze.

Een levendige herinnering aan de dikke, slonzige koning van de greppeldwergclan in Xak Tsaroth verscheen voor Tas’ geestesoog. Hij greep de greppeldwerg vast en propte een stuk brood in haar mond om haar het zwijgen op te leggen. Maar de schade was al aangericht. Kennelijk moest Caramon aan hetzelfde denken.

‘Dat doet de deur dicht,’ grauwde hij. Met een vuurrood gezicht gooide hij zijn schild neer op de houten veranda, waar hij met een luide klap en veel gerinkel terechtkwam. ‘Ik ga niet. Het was om te beginnen al een stom idee.’ Hij keek Tika beschuldigend aan, draaide zich om en wilde naar de voordeur lopen. Maar Tika versperde hem de weg.

‘Nee,’ zei ze zachtjes. ‘Je komt mijn huis niet meer binnen, Caramon, tot je weer één compleet mens bent.’

‘Hij eerder twee complete mensen,’ mompelde Boepoe gedempt. Tas propte nog meer brood in haar mond.

‘Klets toch geen onzin,’ snauwde Caramon venijnig. Hij legde zijn hand op haar schouder. ‘Uit de weg, Tika.’

‘Luister naar me, Caramon,’ zei Tika. Haar stem klonk zacht maar indringend; haar ogen boorden zich in die van haar man en hielden zijn aandacht vast. Met haar hand op zijn borst keek ze ernstig naar hem op. ‘Je hebt ooit aangeboden met Raistlin mee te gaan, de duisternis in. Weet je dat nog?’

Caramon slikte, maar knikte toen zwijgend en met een bleek gezicht.

‘Hij weigerde,’ ging Tika zachtjes verder, ‘en zei dat het je dood zou betekenen. Maar zie je dan niet, Caramon, dat je alsnog met hem mee bent gegaan de duisternis in? En stukje bij beetje ga je dood. Raistlin heeft je zelf gezegd dat je je eigen pad moest volgen, net als hij. Maar dat heb je niet gedaan. Je probeert allebei de paden te bewandelen, Caramon. Je ene helft leeft in de duisternis en je andere helft probeert het verdriet en de verschrikkingen te verdrinken die je daar aantreft.’

‘Het is mijn schuld!’ snotterde Caramon met overslaande stem. ‘Het is mijn schuld dat hij voor de Zwarte Mantel heeft gekozen. Ik heb hem ertoe gedreven. Dat wilde Par-Salian me duidelijk maken...’

Tika beet op haar lip. Tas zag dat haar gezicht grimmig en streng werd van woede, maar ze beheerste zich. ‘Misschien,’ was het enige wat ze zei. Toen ademde ze diep in. ‘Maar je komt pas bij me terug, als echtgenoot of zelfs maar als vriend, wanneer je vrede hebt met jezelf.’

Caramon staarde haar aan alsof hij haar nooit eerder had gezien. Tika’s gezicht stond vastbesloten en haar groene ogen waren helder en kil.

Opeens moest Tas denken aan die laatste, afschuwelijke nacht van de oorlog, toen ze in de tempel van Neraka tegen de draconen had gevochten. Toen had ze er precies zo uitgezien.

‘Misschien gebeurt dat wel nooit,’ zei Caramon bokkig. ‘Heb je daar wel eens bij stilgestaan, hm, mijn mooie vrouwe?’

‘Ja,’ zei Tika rustig. ‘Daar heb ik zeker bij stilgestaan. Dag, Caramon.’

Ze keerde haar echtgenoot de rug toe, liep het huis in en deed de voordeur achter zich dicht. Tas hoorde de grendel met een klik op zijn plaats schuiven. Caramon hoorde het ook en kromp ineen. Hij balde zijn reusachtige vuisten, en even was Tas bang dat hij de deur zou inbeuken. Toen liet hij zijn handen slap hangen. Boos, in een poging iets van zijn verloren waardigheid te hervinden, liep Caramon stampvoetend de veranda af.

‘Wacht maar af,’ mopperde hij, terwijl hij met rammelende wapenrusting weg beende. ‘Over een dag of drie, vier kom ik terug met die vrouwe Kristaldinges. Dan zullen we het er nog eens over hebben. Dit kan ze me niet aandoen! Bij de goden, nee. Drie, vier dagen, dan zal ze me smeken bij haar terug te komen. Misschien doe ik dat dan wel, maar misschien ook niet...’

Besluiteloos bleef Tas staan. Achter zich, in het huis, hoorde hij met zijn scherpe kenderoren hartverscheurend gesnik. Hij wist dat Caramon het niet kon horen, want die had het te druk met zijn geklaag, en bovendien maakte zijn wapenrusting te veel kabaal. Maar wat kon hij eraan doen?

‘Ik zorg wel voor hem, Tika!’ riep Tas. Vervolgens greep hij Boepoe vast en rende achter de grote man aan. Tas zuchtte. Hij had al heel wat avonturen meegemaakt, maar dit avontuur begon wel erg slecht.

Hoofdstuk 5

Palanthas, de legendarisch mooie stad.

Een stad die de wereld zijn rug heeft toegekeerd en zichzelf bewondert in de spiegel.

Wie had dat ook alweer gezegd? Daar piekerde Kitiara, gezeten op de rug van haar blauwe draak Skie, loom over terwijl ze op de stadsmuren afvloog. Wijlen de onbetreurde Drakenheer Ariakas, misschien. Het klonk pretentieus genoeg, typisch iets wat hij kon hebben gezegd. Maar wat de Palanthijnen betrof had hij gelijk gekregen, moest Kit toegeven. Het vooruitzicht dat hun geliefde stad zou worden vernietigd had hun zoveel angst aangejaagd dat ze op eigen houtje een vredesovereenkomst met de Drakenheren hadden gesloten. Pas vlak voor het eind van de oorlog – toen duidelijk was dat ze niets meer te verliezen hadden – hadden ze zich met kennelijke tegenzin aangesloten bij de tegenstanders van de Duistere Koningin.