Выбрать главу

Dankzij het heldhaftige offer dat de ridders van Solamnië hadden gebracht was de stad Palanthas de verwoesting bespaard die andere steden en dorpen ten deel was gevallen – Soelaas en Tarsis bijvoorbeeld. Kit, die inmiddels binnen schootsafstand van de muren vloog, sneerde minachtend. Nu had Palanthas haar aandacht weer op haar spiegel gericht, en wendde de nieuwe golf van welvaart aan om haar toch al legendarische schoonheid nog verder te versterken.

Daar moest ze aan denken toen ze de ophef op de muren van de Oude Stad zag, en ze lachte hardop. Het was twee jaar geleden dat er een blauwe draak boven die muren had gevlogen. Ze kon zich de chaos, de paniek voorstellen. Vaag hoorde ze in de nachtelijke stilte tromgeroffel en helder hoorngeschal.

Ook Skie hoorde het. Zijn bloed begon te koken toen hij die strijdgeluiden hoorde, en hij richtte één fel, rood oog op Kitiara, alsof hij haar smeekte van gedachten te veranderen.

‘Nee, liefje,’ riep Kitiara terwijl ze hem sussend een klopje op zijn hals gaf. ‘Dit is niet het juiste moment. Maar binnenkort, als we slagen in onze opzet. Binnenkort, dat beloof ik je.’

Skie was gedwongen zich daarmee tevreden te stellen. Hij putte er echter wel enige bevrediging uit om een bliksemschicht uit te spuwen en de stenen muur te schroeien terwijl hij er net buiten het bereik van de pijlen overheen scheerde. De soldaten maakten zich als mieren uit de voeten voor hem toen de drakenvrees in golven over hen heen sloeg.

Kitiara vloog langzaam, op haar dooie akkertje. Niemand zou het wagen haar iets aan te doen, want er heerste vrede tussen haar leger in Sanctie en de Palanthijnen, hoewel er ridders waren die de vrije volkeren van Ansalon ertoe trachtten te bewegen de handen ineen te slaan en Sanctie aan te vallen, waar Kitiara zich na de oorlog had teruggetrokken. Maar de Palanthijnen hadden daar geen zin in. De oorlog was voorbij, de dreiging verdwenen.

‘En met de dag word ik sterker en machtiger,’ zei Kit tegen hen terwijl ze over de stad vloog, alles in zich opnam en voor toekomstig gebruik in haar geheugen prentte.

Palanthas had de vorm van een wagenwiel. Alle belangrijke gebouwen – het paleis van de heerser, regeringsgebouwen en de oude huizen van de adelstand – stonden in het midden. Om die as draaide de rest van de stad. In de volgende kring stonden de huizen van welvarende gildeleden – de ‘nieuwe’ rijken – en de zomerverblijven van degenen die buiten de stadsmuren woonden. Daar bevonden zich ook de studiecentra, waaronder de grote bibliotheek van Astinus. Ten slotte had je vlak bij de muren van de Oude Stad de markt, en winkels in alle soorten en maten.

Vanuit het midden van de Oude Stad waaierden acht brede straten uit, als de spaken van het wiel. Die straten werden geflankeerd door bomen, prachtige bomen met blaadjes die er het hele jaar door uitzagen als gouden kant. Ze leidden naar de zeehaven in het noorden en naar de zeven poorten in de Oude Stadsmuur.

Rondom de muur zag Kit de Nieuwe Stad, die net als de Oude Stad in een kringvormig patroon was gebouwd. Om de Nieuwe Stad stond geen muur, aangezien die ‘het algemene ontwerp verstoorden’, zoals een van de heren het verwoordde.

Kitiara glimlachte. Ze zag niet in wat er zo mooi was aan de stad. De bomen deden haar niets. De zeven poorten mochten dan nog zulke oogverblindende wereldwonderen zijn, ze kreeg er geen brok van in haar keel. Nou ja, een kleintje misschien. Wat zou het gemakkelijk zijn, dacht ze met een zucht, om deze stad te veroveren.

Twee andere gebouwen trokken haar aandacht. Het ene was nieuw en werd in het centrum van de stad gebouwd: een tempel, gewijd aan Paladijn. Het andere was haar bestemming. Daarop bleef haar bedachtzame blik dan ook rusten.

Het stak zo scherp af tegen de schoonheid van de stad eromheen dat zelfs Kitiara het met haar kille, gevoelloze blik opmerkte. Als een gebleekte, benige vinger stak het uit de schaduwen eromheen, een duister, verwrongen en lelijk iets, dat des te afschuwelijker aandeed omdat het ooit een van de schitterendste gebouwen van Palanthas moest zijn geweest: de eeuwenoude Toren van de Hoge Magie.

Dag en nacht werd hij door schaduw omringd, want hij werd beschermd door een bos van reusachtige eikenbomen, de hoogste bomen op heel Krynn, fluisterden sommige bereisde lieden vol ontzag. Niemand wist het zeker, want niemand, zelfs niet de kenders, die zich door bijna niets lieten afschrikken, wist door te dringen in de angstaanjagende duisternis onder de bomen.

‘Het Shoikanbos,’ prevelde Kitiara tegen een ongeziene metgezel. ‘Geen enkel levend wezen van welk ras dan ook waagde zich daar. Tot hij kwam, de meester van het heden en het verleden.’ Ze zei het met een snerende ondertoon in haar stem, maar die haperde toen Skie al cirkelend steeds dichter bij die donkere vlek kwam.

De blauwe draak landde op een van de lege, verlaten straten in de buurt van het Shoikanbos. Kit had met alles, van omkoperij tot strenge bedreigingen, geprobeerd hem over te halen over het bos heen rechtstreeks naar de Toren te vliegen. Maar Skie, die de laatste druppel van zijn bloed zou hebben opgeofferd voor zijn meesteres, had geweigerd. Het ging zijn macht te boven. Geen enkel sterfelijk wezen, zelfs een draak, kon die vervloekte ring van waakzame eiken binnengaan.

Met brandende rode ogen vol haat staarde Skie naar het bos, terwijl hij met zijn klauwen nerveus stenen uit de straat krabde. Het liefst wilde hij zijn meesteres ervan weerhouden er binnen te gaan, maar hij kende haar te goed. Als ze eenmaal iets in haar hoofd had, kon niets of niemand haar er nog van afbrengen. Dus vouwde Skie zijn grote, leren vleugels om zijn lichaam en staarde naar de welvarende, prachtige stad; de gedachte aan vlammen, rook en dood vervulde hem met verlangen.

Langzaam liet Kitiara zich uit haar drakenzadel glijden. De zilveren maan, Solinari, hing als een bleek, afgehakt hoofd aan de hemel. De andere maan, de rode Lunitari, was net opgekomen en hing nu flakkerend als het kousje van een dovende lamp aan de horizon. Het zwakke licht van de twee manen scheen op Kitiara’s wapenrusting van drakenschubben en verleende die een afgrijselijke, bloedrode kleur.

Ingespannen bestudeerde Kit het bos, deed een stap in die richting en bleef nerveus weer staan. Achter zich hoorde ze het geruis van Skies vleugels, als een onuitgesproken advies: laten we wegvliegen bij dit vervloekte oord, vrouwe! Laten we vluchten nu we nog leven!

Kitiara slikte. Haar tong voelde droog en gezwollen aan. Haar buikspieren spanden zich pijnlijk. Levendige herinneringen aan haar eerste gevecht kwamen bij haar boven, de eerste keer dat ze oog in oog had gestaan met een vijand en had geweten dat ze die man moest doden, omdat ze anders zelf zou sterven. Toen had ze gewonnen, met een vaardige stoot met haar zwaard. Maar dit?

‘Ik heb vele duistere oorden op deze wereld betreden,’ zei Kit met zachte, diepe stem tegen haar onzichtbare metgezel, ‘en ik voelde geen angst. Maar hier kan ik niet gaan.’

‘Hou gewoon de edelsteen die hij je heeft gegeven hoog voor je uit,’ zei haar metgezel, die zich in het nachtelijke duister manifesteerde. ‘De Wachters van het Bos zullen niet in staat zijn je iets aan te doen.’

Kitiara keek naar de dichte kring van hoge bomen. Hun reusachtige, lange takken hielden ’s nachts het licht van de manen en de sterren tegen, en overdag dat van de zon. Om hun wortels lag eeuwige duisternis. Geen zacht briesje beroerde hun oude armen, geen storm bracht de dikke takken in beweging. Er werd beweerd dat zelfs in de afschuwelijke dagen voorafgaand aan de Catastrofe, toen er ongekend zware stormen over Krynn raasden, alleen de bomen van het Shoikanbos niet hadden gebogen voor de toorn van de goden.

Maar afschuwwekkender nog dan de eeuwige duisternis was de echo van eeuwig leven die diep in het bos pulseerde. Eeuwig leven, eeuwige kwelling en marteling...