Выбрать главу

‘Hij... hij heeft je niet gedood, Caramon,’ zei Tas, die zich volkomen hulpeloos voelde. ‘Dat heeft Tanis me verteld. Het was alleen maar een beeld van jou. En hij was ziek en bang en diep gekwetst. Hij wist niet wat hij deed...’

Maar Caramon schudde slechts zijn hoofd. En de zachtmoedige kender kon het hem niet kwalijk nemen. Geen wonder dat hij niet terug wil, dacht hij berouwvol. Misschien kan ik hem maar beter naar huis brengen. In deze toestand heeft toch niemand iets aan hem. Maar toen moest Tas denken aan vrouwe Crysania, die daar moederziel alleen rondzwierf en elk moment ongemerkt in het Duisterwold verzeild kon raken...

‘Ik heb daar ooit met een geest gesproken,’ prevelde Tas, ‘maar ik weet niet of ze me nog wel zullen herkennen. En er lopen kobolden rond. Niet dat ik bang voor ze ben, maar ik geloof niet dat ik er meer dan drie of vier zou aankunnen.’

Tasselhof wist het niet meer. Was Tanis er maar. De halfelf wist altijd wat hij moest zeggen, wat hij moest doen. Hij zou op Caramon inpraten. Maar Tanis is er niet, zei een strenge stem in Tas’ hoofd die soms verdacht veel leek op die van Flint. ]e zult het zelf moeten regelen, domkop!

Maar ik wil het helemaal niet zelf regelen, jammerde Tas, waarna hij even afwachtte of de stem antwoord zou geven. Nee dus. Hij was alleen.

‘Caramon,’ zei Tas, die wanhopig zijn best deed zijn stem net zo diep en streng te laten klinken als die van Tanis, ‘luister, ga dan in elk geval tot aan de rand van het Wayrethwoud met ons mee. Daarna kun je naar huis. Waarschijnlijk zijn we dan wel veilig...’

Maar Caramon luisterde niet eens. Overspoeld door alcohol en zelfmedelijden liet hij zich op de grond vallen. Met zijn rug tegen een boom raaskalde hij over naamloze verschrikkingen en smeekte hij Tika hem terug te nemen.

Boepoe stond op en ging vlak voor de grote krijger staan. ‘Mij gaan,’ zei ze vol afkeer. ‘Mij willen dikke, snotterende dronkenlap, mij thuis ook wel kunnen vinden.’ Bij zichzelf knikkend liep ze het pad op. Tas rende achter haar aan, greep haar vast en sleurde haar terug.

‘Nee, Boepoe. Dat kun je niet maken. We zijn er bijna.’

Opeens was Tas’ geduld op. Tanis was er niet. Er was niemand die hem kon helpen. Net als die keer dat hij de drakenbol had vernield. Misschien deed hij het niet helemaal goed, maar het was het enige wat hij kon bedenken.

Tas liep op Caramon af en gaf hem een schop tegen zijn schenen.

‘Au!’ snikte Caramon. Geschrokken staarde hij Tas aan, met een gekwetst, niet-begrijpend gezicht. ‘Waarom doe je dat nou?’

Als antwoord gaf Tas hem nog een harde schop. Kreunend pakte Caramon zijn been vast.

‘Hé, nou wij hebben lol,’ zei Boepoe. Ze rende op Caramon af en schopte hem vol leedvermaak tegen zijn andere been. ‘Nu mij blijven.’

De grote man brulde het uit. Moeizaam krabbelde hij overeind en hij keek Tas boos aan. ‘Vervloekt, Klisvoet, als dit weer zo’n spelletje van je is…’

‘Het is geen spelletje, rund dat je d’r bent!’ schreeuwde de kender. ‘Ik heb alleen besloten je te schoppen tot je weer bij je positieven komt. Ik heb schoon genoeg van je geklaag! De nobele Caramon, die alles opofferde voor zijn ondankbare broer. De liefhebbende Caramon, bij wie zijn broer altijd op de eerste plaats kwam. Nou, misschien wel, misschien niet. Ik begin het gevoel te krijgen dat Caramon bij jou altijd op de eerste plaats komt! En misschien wist Raistlin diep vanbinnen allang wat ik nu pas begin door te krijgen. Dat je het alleen maar deed omdat jij je er prettig bij voelde. Raistlin had jou helemaal niet nodig, jij had hem nodig. Je leidde zijn leven omdat je te bang bent om je eigen leven te leiden.’

Caramons ogen schitterden koortsachtig, zijn gezicht was bleek van woede. Langzaam en met gebalde vuisten stond hij op. ‘Deze keer ben je te ver gegaan, kleine rotzak...’

‘O, ja?’ Inmiddels krijste Tas en sprong hij woest op en neer. ‘Nou, luister dan maar eens goed, Caramon. Je loopt altijd maar te snotteren dat niemand je nodig heeft. Heb je er wel eens bij stilgestaan dat Raistlin je nu harder nodig heeft dan ooit tevoren? En vrouwe Crysania, die heeft je ook nodig. En jij staat maar een beetje te staan, als een grote klodder drilpudding met een brein dat verweekt is van het zuipen!’

Heel even dacht Tasselhof dat hij echt te ver was gegaan. Met een vlekkerig, rood en lelijk gezicht deed Caramon wankel een stap naar voren. Boepoe slaakte een verschrikte kreet en dook weg achter Tas. De kender bleef echter dapper staan, net als die keer dat de woedende elfenheren op het punt hadden gestaan hem doormidden te hakken omdat hij de drakenbol had stukgegooid. Caramon torende hoog boven hem uit, en zijn naar alcohol stinkende adem deed hem kokhalzen. Onwillekeurig sloot hij zijn ogen. Niet uit angst, maar vanwege Caramons afschuwelijk gekwelde en woedende gezicht.

Hij zette zich schrap en wachtte op de klap die waarschijnlijk zijn neus dwars door zijn schedel heen naar zijn achterhoofd zou drukken.

Maar die kwam niet. Wel klonk het geluid van boomtakken die ruw uit de weg werden geduwd en van enorme voeten die door het dichte struikgewas denderden.

Voorzichtig opende Tas zijn ogen. Caramon was weggelopen, over het pad het bos in. Zuchtend staarde Tas hem na. Boepoe kroop achter zijn rug vandaan.

‘Lachen,’ verkondigde ze. ‘Mij toch maar blijven. Misschien weer spelletje spelen?’

‘Dat denk ik niet, Boepoe,’ zei Tas ellendig. ‘Kom mee. We kunnen maar beter achter hem aan gaan.’

‘Ach, ja,’ mijmerde de greppeldwerg wijs. ‘Komen vast andere spelletjes, net zo leuk.’

‘Ja,’ antwoordde Tas afwezig. Hij draaide zich om, bang dat iemand in die miserabele kroeg het kabaal had gehoord en voor problemen zou zorgen, en zijn ogen werden zo groot als schoteltjes.

De Gebarsten Beker was weg. Het vervallen gebouw, het uithangbord dat aan één ketting bungelde, de dwergen, de woudlopers, de barman, zelfs het glas dat Caramon aan zijn lippen had gezet. Alles was als sneeuw voor de zon verdwenen, als een boze droom bij het ontwaken.

Hoofdstuk 7

Zing wat de drank je vertelt Zing op je dubbele zicht Mooi worden lelijke meisjes Als zes manen werpen hun licht
Zing op de moed van de zeeman Zing op zijn armen zo krom Op een glas port als je haven Vaar met drie zeilen weerom
Zing op ’t vuur in je lurven De roes die de wijn je belooft Zing op het zwalkend pad huiswaarts En de kater die spint in je hoofd
Wat zijn de meiden toch aaibaar Iedere hond is je vrind Al wat je zegt is de waarheid Dus vaar met drie zeilen op d’wind

Die avond was Caramon weer ladderzat.

Tasselhof en Boepoe haalden de grote man in toen hij midden op het pad het laatste restje dwergenwater uit zijn flacon opdronk. Hij legde zijn hoofd in zijn nek om alles er tot de laatste druppel uit te krijgen. Toen hij de flacon eindelijk liet zakken, tuurde hij er teleurgesteld in. Wankelend op zijn voeten schudde hij ermee.

‘Alles op,’ hoorde Tas hem bedroefd mompelen.

De moed zonk de kender in de schoenen.

‘Nu heb ik het voor elkaar,’ zei hij ellendig bij zichzelf. ‘Ik kan hem niet vertellen dat de kroeg is verdwenen. Niet zolang hij in deze toestand is. Ik heb het alleen maar erger gemaakt!’

Maar hij besefte pas hoeveel erger toen hij op Caramon afliep en hem op zijn schouder tikte. De grote man draaide zich met een ruk om, hevig geschrokken.