‘Waddisser? Wiejisdaa?’ Hij keek ingespannen om zich heen naar het steeds donker wordende bos.
‘Ik, hierbeneden,’ zei Tas kleintjes. ‘Ik... ik wilde alleen even zeggen dat het me spijt, Caramon, en...’
‘Hè? O...’ Caramon wankelde een paar passen achteruit, staarde hem aan en grijnsde dwaas. ‘O, hallo daar, kleine man. Een kender’ – zijn blik dwaalde af naar Boepoe – ‘en een gre-gre-greppelderreg,’ brabbelde hij. Hij maakte een buiging. ‘Hoe hezen hullie?’
‘Hè?’ vroeg Tas.
‘Hoe hezen hullie?’ herhaalde Caramon een beetje beledigd.
‘Je kent me toch, Caramon,’ zei Tas verbijsterd. ‘Ik ben het, Tasselhof.’
‘Mij Boepoe,’ antwoordde de greppeldwerg. Haar gezichtje straalde, alsof ze hoopte dat dit een nieuw spelletje was. ‘Wie jij?’
‘Je weet heus wel wie hij is,’ begon Tas geërgerd, maar hij slikte bijna zijn tong in toen Caramon hem in de rede viel.
‘Ik ben Raistlin,’ zei de grote man ernstig, terwijl hij weer een wankele buiging maakte. ‘Een... een grote en mach-mach-machtigemagiegebrui-ker.’
‘Ach, hou toch op, Caramon!’ zei Tas vol afkeer. ‘Ik zei toch dat het me speet, dus doe niet zo…’
‘Caramon?’ De grote man sperde zijn ogen open en kneep ze toen sluw samen. ‘Caramon is dood. Ik heb hem vermoord. Lang geleden, in de Tor-de Torrr... De Torefaddehogemagie.’
‘Bij de baard van Reorx!’ verzuchtte Tas.
‘Hem niet Raistlin,’ zei Boepoe snuivend. Toen zweeg ze en nam hem aarzelend op. ‘Toch?’
‘N-nee! Natuurlijk niet!’ snauwde Tasselhof.
‘Dit niet leuk spel,’ zei Boepoe ferm en vastberaden. ‘Mijn niet leuk vinden. Hem niet mooie man, lief doen tegen mij. Hem dikke dronkenlap. Mij naar huis.’ Ze keek om zich heen. ‘Waar mijn huis?’
‘Niet nu, Boepoe!’ Wat gebeurt er toch, dacht Tas grimmig. Hij pakte zijn knotje beet en gaf er een felle ruk aan. Tranen van pijn sprongen hem in de ogen, en hij slaakte een zucht van verlichting. Even was hij bang geweest dat hij zonder het te weten in slaap was gevallen en in een vreemde droom terecht was gekomen.
Maar kennelijk was het allemaal echt, helaas. Voor hem tenminste. Of het voor Caramon allemaal echt was, was nog maar de vraag.
‘Kijk maar,’ zei Caramon ernstig, nog altijd wankelend op zijn voeten. ‘Ik sjal een tofersjpreuk uitsjpreke.’ Hij hief zijn handen en brabbelde wat onzinwoorden. ‘Asjensjtof en rattenesjte! Boeroem!’ Hij wees naar een boom. ‘Woesj,’ fluisterde hij. Hij deinsde een paar passen terug. ‘In vlammen opgegaan. Vlammen, vlammen. Branden, branden, branden... net alsj die arme Caramon.’ Zwalkend liep hij verder over het pad.
‘Wat sjijn de meiden toch aaibaar,’ zong hij. ‘Iedere hond isj je fffrind. Al wat je sjegt isj de waarheid...’
Handenwringend rende Tas achter hem aan. Boepoe draafde met hem mee.
‘Boom niet branden,’ zei ze streng tegen Tas.
‘Weet ik,’ kreunde Tas. ‘Alleen... Hij denkt...’
‘Hem keislechte tovenaar. Mijn beurt.’ Boepoe rommelde wat in de reusachtige tas waar ze regelmatig over struikelde, slaakte een triomfantelijke kreet en haalde een morsdode rat tevoorschijn die zo stijf was als een plank.
‘Niet nu, Boepoe,’ begon Tas, die het gevoel kreeg dat zijn laatste restje gezond verstand hem elk moment door de vingers kon glippen. Voor hen was Caramon opgehouden met zingen, en nu schreeuwde hij iets over het hele bos bedekken met spinnenwebben.
‘Mij gaan geheim woord zeggen,’ verklaarde Boepoe. ‘Jij niet luisteren. Niet geheim verraden.’
‘Ik zal niet luisteren,’ zei Tas ongeduldig. Hij moest zijn uiterste best doen om Caramon in te halen, die weliswaar hevig zwalkte, maar er behoorlijk de vaart in had.
‘Jij luisteren?’ vroeg Boepoe, die hijgend achter hem aan draafde.
‘Nee,’ zei Tas zuchtend.
‘Waarom niet?’
‘Omdat jij zei dat het niet mocht!’ riep Tas geërgerd uit.
‘Maar hoe jij weten wanneer niet luisteren als jij niet luisteren?’ vroeg Boepoe boos. ‘Jij proberen geheim woord stelen! Mij naar huis.’
De greppeldwerg bleef abrupt staan, draaide zich om en begon in de tegenovergestelde richting te lopen. Schielijk hield Tas in. Hij zag dat Caramon zich had vastgeklampt aan een boom en zo te horen een leger draken probeerde te ontbieden. De grote man wekte de indruk dat hij nog wel even zo zou blijven staan. Binnensmonds vloekend draaide Tas zich om en ging achter de greppeldwerg aan.
‘Boepoe, wacht nou!’ riep hij wanhopig, terwijl hij een handvol smerige vodden vastgreep die hij voor haar schouder aanzag. ‘Ik zweer dat ik je geheime toverwoord nooit zou stelen.’
‘Jij gestolen!’ krijste ze, zwaaiend met de dode rat. ‘Jij gezegd!’
‘Wat heb ik dan gezegd?’ vroeg Tas volkomen verbijsterd.
‘Geheim toverwoord! Jij gezegd!’ gilde Boepoe hevig verontwaardigd. ‘Kijk! Daar!’ Met de dode rat in haar hand wees ze naar een plek verderop op het pad, en schreeuwde: ‘Nu mij geheim toverwoord zeggen: geheim toverwoord! Zo. Nu wij echte magie zien.’
Tas legde een hand op zijn wang. Hij voelde zich duizelig.
‘Kijk! Kijk!’ riep Boepoe triomfantelijk, wijzend met een groezelig vingertje. ‘Zie? Ik vuur maken. Geheim toverwoord altijd werken. Puh. Keislechte tovenaar, hem.’
Tas wierp een vluchtige blik op de plek die ze aanwees en knipperde met zijn ogen. Voor hen op het pad waren inderdaad vlammen opgelaaid.
‘Nu weet ik het zeker, ik ga terug naar Kenderheem,’ mijmerde Tas zachtjes bij zichzelf. ‘Dan koop ik daar een leuk huisje... of misschien ga ik een paar maanden bij mijn ouders wonen tot ik me weer wat beter voel.’
‘Wie is daar?’ riep iemand met kristalheldere stem.
Tasselhof werd overspoeld door opluchting. ‘Het is een kampvuur!’ riep hij, bijna hysterisch van vreugde. En die stem! Zo snel als zijn benen hem konden dragen rende hij door de duisternis op het licht af. ‘Ik ben het, Tasselhof Klisvoet! Ik heb... oef!’
Die ‘oef’ werd veroorzaakt door Caramon, die de kender in zijn kraag greep, hem optilde en een hand voor zijn mond sloeg.
‘Ssj,’ fluisterde Caramon in Tas’ oor. De kender werd licht in het hoofd van de alcoholdampen die hij uitademde. ‘D’r isj daar iemand.’
‘Mpff blschtsjat!’ Uit alle macht probeerde Tas zich los te wurmen uit Caramons greep. De kender werd langzaam maar zeker gesmoord.
‘Ik dacht al dat die het was,’ fluisterde Caramon. Hij knikte ernstig bij zichzelf terwijl hij zijn hand nog steviger op de mond van de kender drukte.
Inmiddels zag Tas felblauwe sterretjes. Hij vocht uit alle macht en trok met al zijn kracht aan Caramons handen, maar het korte, zij het opwindende leven van de kender zou ten einde zijn geweest, als Boepoe niet op dat moment opeens aan Caramons voeten was opgedoken.
‘Geheim toverwoord!’ gilde ze, en ze stak de dode rat naar Caramon omhoog. De gloed van het kampvuur verderop werd weerkaatst in de zwarte oogjes en de scherpe tandjes die waren verstard in een eeuwige grijns.
‘Ai!’ gilde Caramon, en hij liet de kender vallen. Met een plof viel Tas op de grond, happend naar adem.
‘Wat gebeurt hier allemaal?’ zei iemand met kille stem.
‘We komen... je redden...’ zei Tasselhof, terwijl hij duizelig overeind krabbelde.
Een gestalte in een wit gewaad en een bontmantel dook voor hen op het pad op. Boepoe keek vol wantrouwen omhoog.
‘Geheim toverwoord,’ zei de greppeldwerg. Ze zwaaide met de dode rat naar de eerwaarde dochter van Paladijn.
‘Vergeef me dat ik niet sta te juichen van dankbaarheid,’ zei vrouwe Crysania tegen Tasselhof toen ze later die avond om het kampvuur zaten.
‘Ik weet het. Het spijt me,’ zei Tasselhof, die verslagen voorovergebogen op de grond zat. ‘Ik heb er een zootje van gemaakt. Dat gebeurt me wel vaker,’ voegde hij er bedroefd aan toe. ‘Vraag maar aan mijn vrienden. Er is me wel vaker verteld dat mensen gek van me worden, maar dit is de eerste keer dat het ook daadwerkelijk is gebeurd.’